- Home
- Eyskens
- Actualiteit
- Binnenland
- Buitenland
- Economie
- Literatuur
- Teksten
- Poëzie
- Boeken
- Bouwstenen van de gemengde economie
- Brief aan de Ambrunitiërs
- Bron en horizon
- Buitenlandse zaken
- De Grote Verjaring
- De Lust der Verbeelding
- De Onmogelijkheid van het Noodzakelijke
- De Oude Prof en de Zee
- De Reis naar Dabar
- Democratie tussen Spin en Web
- Economie als Tijdverdrijf
- Economie van Nu en Straks
- Economie voor Iedereen
- Er zijn geen economische problemen
- Het Hijgen van de geschiedenis
- Het Verdriet van het Werelddorp
- Is Verandering Vooruitgang
- Leven in Tijden van Godsverduistering
- Mijn Levens
- Macht en gezag
- Omdat wij van de avond nooit genezen
- Open Brief aan de Studenten
- Land van ergens
- Kunst
- Stel uw vraag
- français
- English
Literatuur - Boeken - Er zijn geen Economische Problemen - Pleidooi voor een meta-economie
In zijn jongste boek betoogt Professor Mark Eyskens uitdagend dat er geen economische problemen zijn. Een erg paradoxale conclusie van een hoogleraar, die 36 jaren lang Economie heeft gedoceerd aan de KULeuven. Eyskens beklemtoont dat het economische slechts één aspect is van een veel meer ingewikkelde maatschappelijke problemenveelhoek, waaraan ook sociale, politieke, psychologische, technische, morele ... aspecten verbonden zijn. De post-moderne mens, deskundig in analyse, scharrelt onbeholpen rond met een verbrokkeld wereldbeeld. Volgens Eyskens slaat het uur van de nieuwe synthese, waarbij in het onderwijs vakken als vergelijkende beschavingsgeschiedenis en filosofie van kapitaal belang zijn. Om die reden pleit hij ook als econoom voor multi- en interdisciplinair onderzoek, op zoek naar nieuwe samenhang, ‘het economisme voorbij’. Ook de ‘politieke economie’ moet in eer worden hersteld, als bestuursvorm van de ‘polis’, want de beslissing om de markteconomie - samen met de democratie - te promoten is een politieke beslissing. Sedert de val van het communisme is het inzicht gegroeid dat democratie en markteconomie een onlosmakelijk geheel vormen, door Eyskens het ‘binoom democratie + markteconomie’ genoemd. Dit binoom leidt onder bepaalde voorwaarde tot maximale vrijheid en maximale welvaart voor een maximaal aantal mensen, zoals de geschiedenis van West-Europa bewijst. Toch leidt dit niet tot het besluit dat een neo-liberale maatschappij-opvatting alleen zaligmakend zou zijn en bovendien een einde zou maken aan het ideologische debat over de optimale maatschappij-inrichting. Eyskens ontsnapt niet aan de indruk dat het socialisme maatschappij verwart met menselijke gemeenschap en dat het liberalisme een vergelijkbare verwarring in stand houdt tussen individu en persoon. Ook de meest verstokte liberaal moet erkennen dat vaak de voorwaarden voor een goed werkende democratie en markteconomie niet vervuld zijn (cfr momenteel Rusland, landen in Azië en Afrika). In al die landen - en zelfs bij ons - is er niet te veel democratie en te veel markteconomie, maar veeleer te weinig van beiden. De democratie moet worden verdedigd door de democratische partijen zoals de markteconomie moet worden behoed voor monopolie- en oligopolievorming door een doelmatig concurrentiebeleid. Want de wet van de entropie, dit is de wet van het verval, voltrekt zich aan het binoom ‘democratie+markt’. Het wegwerken van de scheeftrekkingen en tekortkomingen verwekt door de ‘marktdemocratie’ vereist eveneens politieke besluitvorming. Uiteindelijk komt het erop aan verandering om te zetten in menselijke vooruitgang. Democratie en markteconomie zijn geen doeleinden op zichzelf. Zij zijn slechts middelen die niet mogen ‘verdoeld’ worden. Meteen rijst de vraag naar goed en kwaad, een fundamentele ethische vraagstelling, die de 21ste eeuw zal beheersen. Zo ontstaat ruimte voor meta-economie, meta-politiek en misschien meta-fysiek. Maar wie bepaalt wat goed of kwaad is voor de mensen? De mensen zelf, bij meerderheid? Moeten de gewetens worden gedemocratiseerd of is ‘ontdemocratisering’ van het ethisch debat onvermijdelijk, zodra men enige transcendente wegwijzer inroept? De om zich heen grijpende netwerkmaatschappij, kind van de post-industriële revolutie (PIR), bevrijdt de mens van piramidale, autoritaire structuren, waaronder hij te lang, ook geestelijk, heeft gezwicht. Sedert oudsher is de mens een rechtop lopend wezen, tussen aarde en hemel. Dit verticalisme is het basis-paradigma van het mens-zijn sedert tientallen millennia, met een uitgesproken ‘hij-gevoel’ (God, koning, de baas, de overheid, de andere). Daarin komt thans een fundamentele wijziging door het ontstaan van spontaan groeiende netwerksystemen, waardoor een wij-gevoel wordt gepromoot dat ook de solidaire gelijkheidsgedachte inhoudt. Het is een omwentelende evolutie, die anti-autoritair en destructurerend inwerkt op het werkelijkheidsbeeld van de moderne mens. De netwerkmaatschappij, die grensoverschrijdend is bij bepaling, is ontgrenzend, ontsluitend en bevrijdend op veel gebieden. Maar het integrale horizontalisme, zonder gevoel voor wat de mens overstijgt, zonder enig verticalisme noch bewustzijn van een sprankel transcendentie, dreigt de hedendaagse mens te herleiden tot een vooral op zijn comfort gestelde rups, die het verleerd heeft vlinder te worden. Een nieuw tijdperk breekt aan: dat van het ‘informatisme’ en de creatieve kennismaatschappij, waardoor de mens voor het eerst ten volle bewust wordt van het feit dat hij een auto-evolutief wezen is geworden dat zijn eigen evolutie, ook biogenetisch vermag te bepalen. De mens slaagt erin meester te worden van zijn eigen bestemming. Hij heeft geen toekomst. Hij maakt ze. Hij wordt een zich zelf bepalend wezen dat zijn eigen ontwikkeling bepaalt, biologisch, genetisch, materieel, geestelijk, sociaal, politiek en economisch. De mens is God geworden (cfr het boek van Luc Ferry). Steeds meer wint de cultuur het van de natuur, ten goede maar ook ten kwade. De ethische verantwoordelijkheid van de mens was nooit zo groot. Onmenselijkheid is geen natuurramp maar een menselijk verschijnsel, dat dus door mensen kan worden gekeerd. Eyskens is een ‘meliorist’ die, in de bergengte tussen pessimisme en optimisme, gelooft in de verbeterbaarheid van mensen en dingen. Er bestaat zo iets als de paradox van de onvrede en de ontevredenheid in Westerse samenleving, waar niet alles is opgelost maar waar alvast de meeste burgers het nooit zo goed hebben gehad. De veranderingsangst is perfect begrijpelijk en uitlegbaar. Een ethiek van de verandering is veel belangrijker dan een verandering van de ethiek. De boodschap luidt dat geloven in de hoop levensnoodzakelijk is.
Al deze ideeën, stellingen, opinies - en nog vele anderen - werden door de auteur bondig aangereikt in een boek dat in delen werd uitgewerkt:(0) Proloog met een captatio malevolentiae; (1) Het economisme voorbij; (2) Het noodzakelijke eerherstel van de politieke economie; (3) Economie en ethiek; (4) Democratie en markteconomie: noodzakelijk maar niet voldoende; (5) Hoe verandering omzetten in vooruitgang?; (6) Epiloog met dank voor toeval en noodzaak.
In zijn jongste boek betoogt Professor Mark Eyskens uitdagend dat er geen economische problemen zijn. Een erg paradoxale conclusie van een hoogleraar, die 36 jaren lang Economie heeft gedoceerd aan de KULeuven. Eyskens beklemtoont dat het economische slechts één aspect is van een veel meer ingewikkelde maatschappelijke problemenveelhoek, waaraan ook sociale, politieke, psychologische, technische, morele ... aspecten verbonden zijn. De post-moderne mens, deskundig in analyse, scharrelt onbeholpen rond met een verbrokkeld wereldbeeld. Volgens Eyskens slaat het uur van de nieuwe synthese, waarbij in het onderwijs vakken als vergelijkende beschavingsgeschiedenis en filosofie van kapitaal belang zijn. Om die reden pleit hij ook als econoom voor multi- en interdisciplinair onderzoek, op zoek naar nieuwe samenhang, ‘het economisme voorbij’. Ook de ‘politieke economie’ moet in eer worden hersteld, als bestuursvorm van de ‘polis’, want de beslissing om de markteconomie - samen met de democratie - te promoten is een politieke beslissing. Sedert de val van het communisme is het inzicht gegroeid dat democratie en markteconomie een onlosmakelijk geheel vormen, door Eyskens het ‘binoom democratie + markteconomie’ genoemd. Dit binoom leidt onder bepaalde voorwaarde tot maximale vrijheid en maximale welvaart voor een maximaal aantal mensen, zoals de geschiedenis van West-Europa bewijst. Toch leidt dit niet tot het besluit dat een neo-liberale maatschappij-opvatting alleen zaligmakend zou zijn en bovendien een einde zou maken aan het ideologische debat over de optimale maatschappij-inrichting. Eyskens ontsnapt niet aan de indruk dat het socialisme maatschappij verwart met menselijke gemeenschap en dat het liberalisme een vergelijkbare verwarring in stand houdt tussen individu en persoon. Ook de meest verstokte liberaal moet erkennen dat vaak de voorwaarden voor een goed werkende democratie en markteconomie niet vervuld zijn (cfr momenteel Rusland, landen in Azië en Afrika). In al die landen - en zelfs bij ons - is er niet te veel democratie en te veel markteconomie, maar veeleer te weinig van beiden. De democratie moet worden verdedigd door de democratische partijen zoals de markteconomie moet worden behoed voor monopolie- en oligopolievorming door een doelmatig concurrentiebeleid. Want de wet van de entropie, dit is de wet van het verval, voltrekt zich aan het binoom ‘democratie+markt’. Het wegwerken van de scheeftrekkingen en tekortkomingen verwekt door de ‘marktdemocratie’ vereist eveneens politieke besluitvorming. Uiteindelijk komt het erop aan verandering om te zetten in menselijke vooruitgang. Democratie en markteconomie zijn geen doeleinden op zichzelf. Zij zijn slechts middelen die niet mogen ‘verdoeld’ worden. Meteen rijst de vraag naar goed en kwaad, een fundamentele ethische vraagstelling, die de 21ste eeuw zal beheersen. Zo ontstaat ruimte voor meta-economie, meta-politiek en misschien meta-fysiek. Maar wie bepaalt wat goed of kwaad is voor de mensen? De mensen zelf, bij meerderheid? Moeten de gewetens worden gedemocratiseerd of is ‘ontdemocratisering’ van het ethisch debat onvermijdelijk, zodra men enige transcendente wegwijzer inroept? De om zich heen grijpende netwerkmaatschappij, kind van de post-industriële revolutie (PIR), bevrijdt de mens van piramidale, autoritaire structuren, waaronder hij te lang, ook geestelijk, heeft gezwicht. Sedert oudsher is de mens een rechtop lopend wezen, tussen aarde en hemel. Dit verticalisme is het basis-paradigma van het mens-zijn sedert tientallen millennia, met een uitgesproken ‘hij-gevoel’ (God, koning, de baas, de overheid, de andere). Daarin komt thans een fundamentele wijziging door het ontstaan van spontaan groeiende netwerksystemen, waardoor een wij-gevoel wordt gepromoot dat ook de solidaire gelijkheidsgedachte inhoudt. Het is een omwentelende evolutie, die anti-autoritair en destructurerend inwerkt op het werkelijkheidsbeeld van de moderne mens. De netwerkmaatschappij, die grensoverschrijdend is bij bepaling, is ontgrenzend, ontsluitend en bevrijdend op veel gebieden. Maar het integrale horizontalisme, zonder gevoel voor wat de mens overstijgt, zonder enig verticalisme noch bewustzijn van een sprankel transcendentie, dreigt de hedendaagse mens te herleiden tot een vooral op zijn comfort gestelde rups, die het verleerd heeft vlinder te worden. Een nieuw tijdperk breekt aan: dat van het ‘informatisme’ en de creatieve kennismaatschappij, waardoor de mens voor het eerst ten volle bewust wordt van het feit dat hij een auto-evolutief wezen is geworden dat zijn eigen evolutie, ook biogenetisch vermag te bepalen. De mens slaagt erin meester te worden van zijn eigen bestemming. Hij heeft geen toekomst. Hij maakt ze. Hij wordt een zich zelf bepalend wezen dat zijn eigen ontwikkeling bepaalt, biologisch, genetisch, materieel, geestelijk, sociaal, politiek en economisch. De mens is God geworden (cfr het boek van Luc Ferry). Steeds meer wint de cultuur het van de natuur, ten goede maar ook ten kwade. De ethische verantwoordelijkheid van de mens was nooit zo groot. Onmenselijkheid is geen natuurramp maar een menselijk verschijnsel, dat dus door mensen kan worden gekeerd. Eyskens is een ‘meliorist’ die, in de bergengte tussen pessimisme en optimisme, gelooft in de verbeterbaarheid van mensen en dingen. Er bestaat zo iets als de paradox van de onvrede en de ontevredenheid in Westerse samenleving, waar niet alles is opgelost maar waar alvast de meeste burgers het nooit zo goed hebben gehad. De veranderingsangst is perfect begrijpelijk en uitlegbaar. Een ethiek van de verandering is veel belangrijker dan een verandering van de ethiek. De boodschap luidt dat geloven in de hoop levensnoodzakelijk is.
Al deze ideeën, stellingen, opinies - en nog vele anderen - werden door de auteur bondig aangereikt in een boek dat in delen werd uitgewerkt:(0) Proloog met een captatio malevolentiae; (1) Het economisme voorbij; (2) Het noodzakelijke eerherstel van de politieke economie; (3) Economie en ethiek; (4) Democratie en markteconomie: noodzakelijk maar niet voldoende; (5) Hoe verandering omzetten in vooruitgang?; (6) Epiloog met dank voor toeval en noodzaak.