In de stijl van Karl Marx – “er waart een spook door Europa” – kan worden gesteld dat de Europese droom voor de burgers van heel wat Europese lidstaten is ontluisterd door ongenoegen en ontgoocheling. De Europese eenwording via vrijwillige samenwerking – de allerbelangrijkste gebeurtenis in de geschiedenis van het Avondland sinds Julius Caesar – wordt thans met argwaan bekeken, terwijl spoorbijstere burgers zich laten pramen en paaien door de lofzangen van souvereinisten (‘wat we zelf doen, doen we beter ), van nationalisten (‘eigen volk eerst’) of populisten die aan de mensen uitleggen, niet wat ze nodig hebben, wel wat ze graag hebben. Opiniepeilingen uitgevoerd in Europese landen waar geen stemplicht bestaat, wijzen uit dat slechts 35-40 % van de potentiële kiezers het voornemen hebben hun stem uit te brengen bij de Europese verkiezingen van 25 mei 2014. En van deze stemwilligen, is er dan nog een hoog percentage van kiezers dat steun verleent aan de eurosceptici – meestal van uiterst rechts – of die alvast in onvrede leven met het reilen en zeilen van de huidige Europese Unie. Reeds voormalig commissievoorzitter Jacques Delors waarschuwde voor het ontstaan van een anti-Europese strekking die zou pogen de Europese integratie te ontmantelen. Hij sprak in dat verband van ‘la déseurope’, het wanEuropa. In het Europese parlement van de volgende legislatuur gaat wellicht een niet onaanzienlijke fractie zetelen van personen, die als enige bedoeling hebben de Europese eenmaking af te blokken, te saboteren en in een ongunstig daglicht te plaatsen. Ook al worden zij door dat verfoeide Europa goedhartig betaald om hun sloopwerk uit te voeren. Dezelfde paradox ligt ook bij die Belgische federale parlementairen, die de Belgische staat willen ontmantelen en hiervoor door diezelfde Staat worden vergoed. De huidige onpopulariteit van Europa is te wijten aan een samenloop van omstandigheden. Allerbelangrijkste is de financiële en economische crisis, die als gevolg heeft dat in een aantal Europese lidstaten ongeveer 40 % van de jeugd werkloos is. De regeringen dienen er harde besparingsmaatregelen te nemen die dan, om redenen van politiek zelfbehoud door nationale politici worden toegeschreven aan dwingende Europese verplichtingen. Ook stellen critici dat Europa is uitgegroeid tot een veelkoppige, ondoelmatige en geldverslindende draak. Het laatste verwijt snijdt helemaal geen hout. De jaarbegroting van de Europese Unie voor de periode 2014-2020 werd onlangs door het Europees parlement goedgekeurd. De voorziene kredieten schommelen elk jaar rond € 130 miljard of nauwelijks 1 % van het Europese binnenlands product. In de Verenigde Staten, met een derde inwoners minder, bedragen de uitgaven voor de unie 27 % van het Amerikaanse BNP. Bovendien moet worden onderstreept dat de Europese begroting uitgaven mogelijk maakt die vooral nuttig zijn voor de lidstaten en dus terugvloeien. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid zal 39 % opslorpen. En ook in België kregen en krijgen heel wat regionale en sociale projecten steun van de Europese Unie. Uiteraard kan op sommige Europese uitgaven worden bespaard, zoals wat betreft de spreiding van de parlementaire vergaderingen over de zetels in Brussel en Straatsburg. Men zou ook het aantal officiële talen van 24 kunnen terugbrengen tot bijvoorbeeld de 3 of 4 belangrijkste talen in Europa gesproken. Maar dat zou een aanslag betekenen op de Europese diversiteit die juist de eigenheid uitmaakt van het Avondland en een discriminatie inhouden voor de kleinere taalgebieden. Men klaagt ook over het democratisch deficit in de schoot van de Europese instellingen, die zouden gedomineerd worden door de Europese technocratie en de Brusselse bureaucratie. De problemen zijn natuurlijk uitermate complex en vereisen voldoende technische kennis. De burger heeft de indruk dat het beleid, ook nationaal, een onpersoonlijk en onontwarbaar kluwen is. Men regeert, Men bestuurt, Men besluit, Men beslist. Men is het meest onpersoonlijke voornaamwoord aller voornaamwoorden. Het beleid van Men leidt tot een nieuwsoortige aliënatie die ik ‘vermenning’ noem. Het politiek bestuur lijkt inhoudelijk op een abstract schilderij, zeer non figuratief, ofschoon de politieke verantwoordelijken bijna dagelijks hun gezicht vertonen in de televisieprogramma’s.