Binnenland - Standpunten - Hervorming van het kiesstelsel - Een ander kiessysteem

De wijziging van het kiessysteem is wellicht de belangrijkste ingreep vereist in een land als België, dat zoals de meeste Europese landen de werking van de democratische instellingen af moet stemmen op de uitdagingen die uitgaan van de kennis- en netwerkmaatschappij. België vertoont daarbij een aantal specifieke nadelen die voortvloeien uit zijn extreem proportioneel kiesstelsel.

Punt-stemmen

Naarmate de kiezers aan invloed winnen, zal het probleem van de inconsistentie en de intransitiviteit van hun keuzen acuter worden. Dit werd al eerder onderstreept.
Ter voorkoming van 'intransitieve’ toestanden stellen politologen voor om het kiessysteem grondig te wijzigen door aan elke kiezer meer dan één stem toe te kennen. Dit leidt tot een pluraal kiessysteem. De kiezer zou over enkele tientallen stemmen beschikken, die hij zou kunnen verdelen over verschillende partijen, lijsten en kandidaten. Een pluraal kiesstelsel, dat evenwel het democratisch beginsel eerbiedigt van 'evenveel stemmen per kiezer' - variant op 'one man, one vote' - vertoont gelijkenissen met het optreden van de consument op de markt, waar het geld, in de vorm van bankbiljetten, de functie vervult van een soort stembriefjes. Met dit verschil dat wegens de ongelijke inkomensverdeling de ene consument op de markt over meer bankbriefjes beschikt dan de andere. Op de politieke markt daarentegen is het een essentiële democratische eis dat alle kiezers gelijk worden behandeld. Het punt-stemmen, met zijn pluraliteit van het aantal stemmen, maakt het echter mogelijk de voorkeursintensiteit van de kiezer uit te drukken, wat niet kan in een stelsel met slechts één stem, en daardoor de niet-transitiviteit te doorbreken. Onderstaand voorbeeld toont dit aan.
Elke kiezer beschikt over 5O stemmen. Hij kan zijn stemmen spreiden over verschillende keuzemogelijkheden, verschillende partijen, kandidaten, programma's of beleidsopties; tenzij hij verkiest 5O stemmen op één partij, kandidaat, enzovoort... te concentreren. Dan bewijst hij juist dat hij een exclusieve voorkeur heeft voor één partij of één kandidaat, wat zijn volste recht is. We nemen aan, in een vereenvoudigd voorbeeld, dat er 3 kiezers zijn: X, Y en Z, die gevraagd worden te kiezen tussen 3 beleidsopties: A (1 miljard Euro besteden aan sociale woningbouw), B (dezelfde som besteden aan ziekenhuizen) en C (dezelfde som uitgeven aan onderwijs).
In fase I wordt het klassieke 'one man, one vote'-systeem toegepast, waarbij elke kiezer slechts één stem toegewezen krijgt. Dit geeft volgende uitslag:
X verkiest A > B > C
Y verkiest B > C > A
Z verkiest C > A > B
Conclusie: X en Z verkiezen A > B, dit is een meerderheid.
X en Y verkiezen B > C, dit is een meerderheid.
Derhalve, krachtens de regel van de transitiviteit, moet ook een meerderheid A verkiezen boven C ( A > C ). Dit is evenwel in bovenstaand voorbeeld niet het geval. Y en Z verkiezen C boven A. Een dergelijke verkiezingsuitslag maakt het de representatieve overheid onmogelijk een democratische beslissing te nemen, steunend op een meerderheidsinstemming van de kiezers. Wellicht leidt een impasse van die aard tot een dictatoriale ingreep, waarbij de overheid, tegen de meerderheidswil van de bevolking in, een bepaalde optie oplegt.
In fase II wordt het punt-stemmen of ‘point voting’ ingevoerd en krijgt elke kiezer 5O stemmen. Dit leidt bijvoorbeeld tot volgend resultaat, waarbij de voorkeurorde van de eerste stemming werd behouden:
X verkiest A > B > C en verdeelt zijn stemmen als volgt:
40 6 4
Y verkiest B > C > A
30 17 3
Z verkiest C > A > B
21 20 9
Resultaat van de stemming: alternatief A krijgt 63 stemmen; alternatief B krijgt er 45 en alternatief C 42. Er is transitiviteit: A > B > C. Dankzij de plurale stemprocedure werd de intransitiviteit doorbroken omdat de kiezers thans de gelegenheid krijgen, zoals op de markt in hun hoedanigheid van consumenten, de intensiteit van hun preferenties weer te geven.
Uiteraard rijzen talrijke bezwaren met betrekking tot dit punt-stemmen (point voting), onder meer wat betreft de praktische organisatie, die enkel mogelijk is wanneer de stemmingen electronisch geschieden. De technologie is evenwel in volle opmars, zodat wat in het verleden een onoverkomelijk bezwaar leek, vandaag al erg is geslonken. Punt-stemmen zou de bekroning zijn van de digitale democratie.
Maar meer fundamenteel rijst een moeilijkheid in verband met 'strategische' kiesgedragingen, waarbij men zijn echte keuze niet tot uiting brengt ten einde een andere optie te elimineren. Een voorbeeld van strategisch stemmen doet zich met name voor bij de stemmingen over de kandidaten op het Eurosong festival, waar sommige landen hun veelvuldige stemmen concentreren op één land dat toch geen bedreiging vormt voor het eigen land. De techniciteit van deze kwestie zou ons evenwel te ver leiden.
Punt-stemmen of meervoudig stemmen is een boeiende gedachte, die evenwel niet in een handomdraai kan worden gerealiseerd Beperkte experimenten op kleinere schaal zijn echter wel denkbaar.

Sleutelen aan het Belgische kiesstelsel.

In moderne democratieën wordt niet zelden gegrepen naar methoden van besluitvorming, die steunen op gekwalificeerde meerderheden. Het beschermen van minderheden, het wijzigen van grondwettelijke bepalingen, het aanvaarden van verreikende internationale verbintenissen, het aanstellen van een president ... worden niet zelden onderworpen aan een meer dan volstrekte meerderheid (een tweederde-, drievierde- of een dubbele meerderheid zoals in België voor de wijziging van de Grondwet of van sommige communautaire wetten, waarbij twee derden van de leden van het parlement en de helft plus één van de leden van elke taalgroep akkoord moeten gaan). In extreme gevallen kan zelfs eenparigheid worden vereist. Deze regel is minder zeldzaam dan men denkt. In de Belgische ministerraad wordt beslist bij consensus, dit is bij eenparigheid. Wie het niet eens is, dient zich ofwel aan de consensus te onderwerpen en er zich bij aan te sluiten ofwel de regering te verlaten. ‘Il faut se soumettre ou se démettre’. Rond de tafel van de Europese ministerraad worden de beslissingen ofwel bij eenparigheid ofwel bij gekwalificeerde meerderheid genomen, met als bijkomende modaliteit dat elk land over een gewogen aantal stemmen beschikt (België heeft er vijf; Frankrijk 10). Het is voldoende bekend dat de uitbreiding van de gekwalificeerde meerderheid in de Europese ministerraden maar politiek een kans maakt als ook de weging van de stemming van de lidstaten wordt herzien. Het is waarschijnlijk dat België minder stemmen zal overhouden.
Al deze formules verminderen het gevaar van veronachtzaming van de belangen van de minderheden en verhogen de kwaliteit van de democratie. Vooral bij eenparigheid wordt iedereen beter af. Dit is ook het geval op een competitieve markt. Vragers en aanbieders die kopen en verkopen bereiken een consensus. Op zulk een markt heerst unanimiteit en daardoor wordt ook het maatschappelijke nut gemaximaliseerd. Hetzelfde geldt voor een eenparigheidsdemocratie, die ieders lot verbetert zonder iemands lot te verslechteren, dank zij dialoog en consensus. De economen spreken van Pareto-optimaliteit, wat kenmerkend is voor niet-zero-som-spelen. Het invoeren van gekwalificeerde meerderheden benadert de voordelen van de eenparigheid. Het grote nadeel van al deze systemen is het verlies van efficiëntie, aangezien men een vetorecht geeft aan één deelnemer of aan een kleine minderheid van deelnemers aan de besluitvorming. Aldus rijst een spanning tussen maatschappelijk nut en efficiëntie, een steeds bijzonder pijnlijk dilemma. Het bovenstaande onderstreept het belang van overleg, waardoor gepoogd wordt beslissingen te stoelen op een zo groot mogelijke overeenstemming. Principieel is een consensus-democratie te verkiezen boven een keuze-democratie. De eerste is mooi maar werkt zelden; de tweede is uiteindelijk doelmatig maar touwtrekkend en vaak onfraai.

De politieke landkaart in verscheidene lidstaten van de Europese Unie is aan een grondige wijziging toe. Veel zaken worden in de EU en onder druk van de eenheidsmarkt geharmoniseerd. De wijze waarop politiek wordt bedreven in de lidstaten zal hieraan niet ontsnappen. Landen waarvan het politieke landschap verbrokkeld is in talrijke partijen, zullen genoopt worden hun aantal politieke formaties te beperken, althans op het vlak van de regeringscoalities. In het Belgische federale parlement zetelen 13 partijen. Samen met Italië - maar daar is verandering in gekomen - is België het land waar enkel ingewikkelde coalitieregeringen in het parlement de vereiste meerderheid kunnen vinden. Een kabinet van zes partijen is niet uitzonderlijk op federaal vlak - zie de regering Verhofstadt - en het samengaan van vier partijen is het politieke minimum minimorum. Dergelijke toestanden leiden tot politieke labiliteit en ondoorzichtigheid van het beleid wegens de compromissen die tussen de partijen worden afgesloten en geven de indruk bij de kiezer dat hij geen invloed heeft op het politieke gebeuren. Ergst van al is dat - zoals door bepaalde studies wordt aangetoond - landen met complexe en onstabiele regeringen de grootste overheidstekorten en -schulden blijken op te bouwen of alvast een gulle uitgavenpolitiek voeren aangezien ze de achterban van talrijke partijen moeten tevreden stellen, met alle gevolgen vandien. In Italië heeft de politieke aftakeling tot een spectaculaire omwoeling van het politieke landschap geleid, waarbij een polarisatie gaande is tussen links en rechts. In de meeste landen van Europa is een echt of virtueel twee-partijenstelsel ontstaan, althans wat betreft de 'regeervaardige' partijen. Zelfs in Latijnse landen, die van nature zeer gepolitiseerd zijn zoals Spanje, Portugal en Frankrijk, is een opdeling van het politieke spectrum in centrum-links en centrum-rechts ongeveer een feit geworden. De vraag dient gesteld of België nog lange tijd een politieke landkaart kan vertonen, gekenmerkt door krochten en valleien, zeer verschillend van het overige harmonische en vlakke Europees politieke landschap?

Meteen rijst de vraag naar een grondige ingreep in de Belgische kieswetgeving, met het oog op een meer overzichtelijke, doelmatige en bestuurbare politieke landkaart. De meest radicale is de invoering van een meerderheidsstelsel op zijn Brits ( één ronde) of op zijn Frans (twee rondes). Het resultaat in Groot-Brittannië is duidelijk - zoals trouwens in de VS -: er ontstaat een tweepartijenstelsel. Noch de liberalen in het Verenigd Koninkrijk, noch de socialisten in de VS zijn ooit echt van de grond gekomen, in parlementaire zetels uitgedrukt. Dit stelsel is wellicht ondemocratische in die zin dat één partij meer dan de helft of twee derden van de zetels in de wacht kan slepen met minder dan de helft van de stemmen. Mevrouw Thatcher heeft in Groot-Brittannië 12 jaren geregeerd met zeer vaste hand, zonder ooit de meerderheid van de kiezers achter haar program te scharen. Anderzijds leidt dergelijk systeem tot een duidelijk alternatief. De kiezer weet dat hij voor de volgende regering stemt, wat in België nooit het geval is, waar de meest exotische coalitie kan ontstaan uit de verkiezingsuitslag. Bovendien produceert een meerderheidsstelsel homogene kabinetten die in principe eensgezind en krachtig het eigen program van de partij aan het bewind kunnen realiseren. En in elke constituency wint de beste kandidaat, d.w.z. hij of zij die de meeste stemmen behaalt, ook al is dit slechts een relatieve meerderheid, wat zeker niet ondemocratisch is.
Toegepast op België doet een meerderheidsstelsel een probleem rijzen ingevolge de bi-communautaire samenstelling van het land. Tot voor de verkiezingen van 13 juni 1999 was het vrij waarschijnlijk dat, bij invoering van een meerderheidsstelsel bij de verkiezingen, in Wallonië de PS de absolute meerderheid zou veroveren; te Brussel de PRL en in Vlaanderen de CVP. Zo zou op federaal vlak een ‘eeuwige’ coalitie van CVP en PS op de been zijn gebracht, wat ook niet zou overeenstemmen met de kiezerswil en bovendien niet noodzakelijk een efficiënte regering zou waarborgen. De verkiezingen van 13 juni 1999 hebben evenwel dit oranje-rode (CVP+PS) dogma uit zijn hengsels gelicht. Morgen is wellicht alles mogelijk. In beginsel en intellectueel gesproken heb ik een duidelijke voorkeur voor een meerderheidsstelsel, steunend op mini-kieskringen - constituencies - met één te begeven zetel. Dit zou de parlementair ook erg dicht bij zijn kiezers brengen en de greep van de partij op de lijstvorming tot nul herleiden.

Een minder verregaande wijziging van het kiessysteem betreft het invoeren van een verkiezingsdrempel voor politieke partijen van bijvoorbeeld maximum 5%, zoals in Duitsland, en van een financiële sanctie voor de kandidaten die beneden de drempel blijven. De niet verkozenen zijn dan de financiële waarborg kwijt die ze moeten storten als ze aan de verkiezingen willen deel nemen. Het gevolg van dergelijk systeem is dat allerlei fantaisistische partijtjes geen kans maken. Nieuwe partijen kunnen natuurlijk wel aan bod komen, maar ze hebben het veel lastiger om in het parlement vertegenwoordigd te worden, tenzij ze meteen over de drempel geraken. Preventief wordt vernsippering van de politieke landkaart tegen gegaan.
Toch moet worden aangestipt dat in België reeds een soort kiesdrempel bestaat onder de vorm van een quorum, dat te maken heeft met de lijstverbindingen tussen verschillende kieskringen in dezelfde provincie. Het quorum-systeem houdt in dat een apparenteringszetel maar kan behaald worden als een bepaalde lijst in tenminste één kieskring per provincie een aantal stemmen behaalt dat tenminste even groot is als een percentage (33% voor de Kamer) van de kiesdeler (het aantal geldige stemmen gedeeld door het aantal te begeven zetels). Dit quorum-stelsel vermindert de zetelkansen van kleine partijen via apparentering, maar het is om allerlei technische redenen niet erg logisch en het heeft soms heel onverwachte gevolgen (de ‘zwevende’ zetel, die ter elfder ure voor verrassingen zorgt).
Een algemene kiesdrempel op zijn Duits van 2% tot 5% is derhalve verkieselijk. Volledigheidshalve dient onderstreept dat het drastisch verhogen van het aantal handtekens bij het neerleggen van een kandidatenlijst gelijkaardige gevolgen heeft als een kiesdrempel. Evenwel wordt dan de drempel ex ante in-
gebouwd, vooraleer de kiezers de kans hebben gehad zich electoraal uit te spreken en eventueel de betrokken partij boven de kiesdrempel te tillen.

Een ander idee betreft het vergroten van de kieskringen voor de Kamer en de Gewestraden, b.v. zoals voor de Senaat en het Euro-parlement. In die hypothese zouden de verkozenen worden aangezet om zich minder bezig te houden met locale belangen en problemen en zou het dienstbetoon in een kieskring zo groot als Vlaanderen onmogelijk worden gemaakt. Maar tegelijkertijd zou dan de afstand tussen de kiezers en de verkozenen toenemen.
Als men federalisme opvat in zijn echte betekenis van ‘samen bundelen’, in casu van onze drie gewesten en gemeenschappen, zou in een communautair tot rust gekomen België kunnen worden overwogen voor de Kamer 10% of 15% van de zetels te laten verkiezen in heel België. Het zou dan gaan om ‘nationale’ zetels bezet door verkozenen die het vertrouwen zouden hebben van Vlamingen en Franstaligen en die dan ook campagne zouden voeren in beide landstalen, op basis van een program van verzoening en samenwerking van onze drie gewesten en gemeenschappen. In het huidige Belgische bestel is dit totaal onmogelijk, wat eigenlijk ingaat tegen het wezen zelf van een staatkundige federatie. Dergelijke formule zou daarenboven het gedeeltelijke herstel van ‘federale’ politieke partijen in de hand werken, zoals die bestaan in alle normale federale staten. Slechts België is een federale staat met enkel regionale partijen. In Vlaanderen kan de houding van Waalse ministers of politici nooit worden afgestraft en idem in Wallonië, wat Vlaamse bewindslui betreft. Communautaire twistpunten worden bijgevolg in Vlaanderen tussen Vlaamse partijen uitgevochten met een Vlaamse oppositie die poogt aan te tonen dat de Vlaamse partij(en) aan het bewind andermaal Vlaanderen hebben verraden. In Wallonië ontstaat een symmetrische toestand, zodat het communautaire debat lijkt op een chinees schimmenspel.

Een hervorming die ongetwijfeld vrij grote kans heeft op slagen is de halvering van de invloed van de lijststem. Deze maatregel staat in het regeerakkoord van het kabinet Verhofstadt. Deze ingreep heeft voor gevolg dat de voorkeurstemmen van de kandidaten veel belangrijker worden voor hun effectieve verkiezing. De invloed van de partijen op de lijstvorming en het belang van de volgorde worden ook veel kleiner, zodat de particratie een klap krijgt. Het nadeel schuilt evenwel in het feit dat kandidaten sterke persoonlijke campagnes zullen gaan voeren en dat jonge of minder ‘barnumeske’ kandidaten ook minder kansen zullen krijgen. Door de wol geverfde politici zullen pogen de melkbaarden te overbluffen door als politieke body builders een spierballenpolitiek te beloven en vanop de podia het begin van een nieuwe ‘eistijd ‘ af te kondigen.
Wellicht moet deze hervorming gepaard gaan met de mogelijkheid een aantal kamerleden te coöpteren, net zoals thans het geval is in de Senaat. Op voorwaarde dat de coöptatie niet wordt misbruikt om ‘gezakte’ kandidaten weer op te vissen. De coöptatie zou dan worden aangewend om mensen in het parlement te brengen met grote ervaring en deskundigheid maar die de nodige populariteit missen om veel stemmen te halen.

De afschaffing van de opkomstplicht is een ander voorstel, dat steeds meer opgeld maakt als men bedenkt dat België, samen met Luxemburg en Griekenland, het enige land van Europa is waar de verplichting om te gaan stemmen nog steeds bestaat. Harmonisering van de Europese verkiezingen in de EU maken de Belgische uitzondering trouwens steeds meer hinderlijk. Daarbij moet men beseffen dat, ondanks de opkomstplicht, in België bij de verkiezingen van 13.6.1999, 15,3% van de ingeschreven kiezers geen gebruik hebben gemaakt van hun stemrecht. Er waren immers 686.352 kiezers afwezig - ondanks strafbaarheid - en 437.931 stemden ongeldig of blanco. De ongeldige en blanco-stemmers vormen, opgeteld, een belangrijke politieke partij! De argumenten pro-opkomstplicht zijn ook veel minder overtuigend - de bescherming van de minder ontwikkelde en minst bedeelde kiezers - in de kennis- en netwerkmaatschappij dan dit het geval was in de XIXde en de eerste helft van de XXste eeuw. Landen zoals Nederland of de Scandinavische landen, waar de opkomstplicht niet bestaat, zijn toch ook volwaardige democratieën! Personen die zich echt niet interesseren voor het bestuur van de polis hoeven niet gedwongen te worden om aan verkiezingen deel te nemen. Want juist dan dreigen zij een spijt- of proteststem uit te brengen op partijen, die voor de functionering van de democratie geen aanwinst zijn. Persoonlijk ben ik gewonnen voor het afschaffen van de opkomstplicht.

Tenslotte is er de invoering van het referendum, bindend of adviserend, als correctie op het representatief karakter van de hedendaagse democratie. Het referendum wordt in heel wat landen toegepast, b.v. in verband met de goedkeuring van belangrijke Europese verdragen. In België werd een nationale volksraadpleging - geen referendum want niet door de Grondwet voorzien - georganiseerd in 1950 over de terugkeer op de troon van koning Leopold III. De gevolgen hiervan waren bijzonder naar, wezen toen reeds op de communautaire opdeling van het land (met een meerderheid voor de koning in Vlaanderen en een minderheid in Wallonië en te Brussel) en leidden tot groot gezichtsverlies voor de Leopoldistische partijen (de christen-democraten), na de troonsafstand van de koning. Toch denk ik dat de netwerkmaatschappij het doorvoeren van raadplegingen, peilingen en allerlei vormen van televoting sterk zal bevorderen. Het is dus verkieselijk ergens een wettelijke en grondwettelijke draagwijdte te geven aan het referendum. Hierbij kan men een onderscheid maken tussen gemeentelijke, gewestelijke en federale referenda. Het is echter een grote illusie te denken dat men in de toekomst referenda op federaal vlak zal kunnen verhinderen, als men die toelaat op gewestelijk niveau. Alvast is absoluut vereist dat een voldoend hoge drempel wordt ingebouwd, b.v. het inzamelen van een behoorlijk aantal honderdduizenden handtekeningen en dat het parlement in functie van vooraf bepaalde criteria zou oordelen over de ontvankelijkheid van het referenduminitiatief. De nadelen en tekortkomingen zijn bekend: de moeilijkheid om de correcte vraag te stellen, contradictorische uitspraken van het publiek (iedereen wil met de auto rijden maar men wil geen stadsparkings), afzwakking van de representatieve democratie en verzwakking van het parlement. Een referendaire democratie, die spaarzaam maar doelmatig omspringt met rechtstreekse raadpleging van de kiezer, moet gepaard gaan met een versterking van de rol van het parlement, door een aantal hervormingen zoals hoger geschetst.