Binnenland - Europees worden om Vlaming te blijven

Ongeveer 100 jaar geleden uitte August Vermeylen de historische woorden: ' Wij moeten Vlamingen zijn om Europeërs te worden', waarmede hij bedoeld dat de Vlamingen, als volk, als gemeenschap en als individuele personen volwaardig moesten kunnen deelnemen aan de Europese cultuur in haar meest ruime zin. Voor A. Vermeylen betekende deze Europese deelname de bekroning van de Vlaamse ontvoogding.
Vandaag, één eeuw later, dient de uitspraak van Vermeylen te worden omgekeerd: 'Wij moeten Europeërs zijn om Vlamingen te blijven'. Buiten Europa geen heil.
 
 
Vlaanderens welvaart is Europees.
 
Elk nationaal of regionaal isolement op economisch, cultureel, maatschappelijke, wetenschappelijk, of politiek vlak leidt in een éénwordend Europees subcontinent en in een globale wereld tot welvaartsverlies, communicatieverschraling, culturele verarming en marginalisering. Tijdens de afgelopen halve eeuw heeft de deelname van België aan de Europese eenmaking, eerst aan de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en vervolgens aan de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap en tenslotte aan de Europese Unie de reële welvaart op spectaculaire wijze verhoogd. Vooral Vlaanderen heeft hiervan geprofiteerd omwille van zijn uitstekende geografische ligging, zijn dynamische bevolking en de met Europese steun doorgevoerde omschakeling en/of sluiting van de steenkoolmijnen, de scheepswerven en verouderde bedrijven in de textielsector. De welvaart per hoofd van bevolking in Vlaanderen, uitgedrukt in koopkrachttermen, is in 50 jaren tijd zomaar even verzesvoudigd, terwijl de werktijd, gespreid over de loopbaan met één derde is verminderd. Ook de kwaliteit van het leven is onder veel aspecten spectaculair verbeterd, alsmede de gezondheidsverzorging, de culturele en sportinfrastructuur, enz. De democratisering van het hoger onderwijs blijkt uit de vervijfvoudiging van het aantal hoogstudenten. En een niet te versmaden toemaatje kwam hier bovenop onder de vorm van de verlenging van de gemiddelde levensduur met 20 jaar, van circa 60 jaar na de oorlog tot 80 jaar vandaag. Komt daarbij dat West-Europa, grotelijks dank zij de Europese solidariteit en de NAVO-paraplu, sedert 57 in vrede leeft, wat nooit was gebeurd sedert de tijd van Julius Caesar.
Een regio als Wallonië, geteisterd door de dramatische problemen van de steenkool- en staalnijverheid, heeft in veel mindere mate kunnen genieten van het Europees integratie-effect en de voordelen van de gemeenschappelijke markt. Dit moge blijken uit het feit dat het netto-inkomen per hoofd van bevolking in het Waalse landsgedeelte vandaag ongeveer 15% lager ligt dan in Vlaanderen. Wellicht hebben Waalse politieke verantwoordelijken naar het sociaal-economische beleid toe niet steeds de juiste conclusies getrokken uit de zware handicaps van de Waalse economie, ten einde een politiek van efficiënte reconversie tijdig en grondig door te zetten. Maar ook voor Wallonië was de Europese structurele en regionale steun van kapitaal belang.
De vraag wat het allemaal zou geworden zijn in België en in Vlaanderen zonder deelname aan de Europese eenmaking is zeker niet wetenschappelijk te beantwoorden. Want dit zou betekenen dat men de geschiedenis terugdraait. Vergelijken met landen die geen deel hebben uitgemaakt van de Europese Unie gaat mank. De staten van Centraal en Oost-Europa hebben jaren gezwicht onder de ondoelmatige domper van het collectivistische communisme. De Lage Landen zijn evenmin te vergelijken met Zwitserland, al was het maar omwille van het economisch impact van hun grote havens en hun enorme exportgerichtheid. Met als gevolg dat die landen ook zeer sterk afhankelijk zijn van het buitenland voor hun import en bevoorrading. Dat Brussel de feitelijke hoofdstad is van de Europese Unie en daardoor, na Washington, de tweede belangrijkste diplomatieke hoofdstad in de wereld met een aanwezigheid van 60.000 diplomaten, 15.000 lobbyisten en bovendien de zetel van 2500 internationale economisch, politieke en culturele instellingen, vergroot voor België en Vlaanderen op moeilijk kwantificeerbare wijze het uitzonderlijk hoge batige saldo van deelname aan de Europese integratie. Sedert de voleindiging van de Monetaire Unie en de invoering van de Euro is de verstrengeling zo intens, dat geen zinnig mens de 'onteuropeanisering' van Vlaanderen of België in overweging kan nemen.
 
 
Buiten de Europese Unie is de invloed van kleine landen onbestaande; binnen de Unie is die zeer gering.
 
Zelfgekozen niet- of onvoldoende deelneming aan het Europese eenmakingproces zou uitsluiting door de andere deelnemers aan de Europese opbouw voor gevolg hebben. De Britten hebben dit in het verleden verscheidene malen duidelijk aangevoeld. Dit geldt nog meer voor een land als België en evenzeer voor Vlaanderen, wat ook de toekomstige staatkundige evolutie van de Vlaamse deelstaat moge wezen. Daarbij komt dat het een illusie is te menen dat Vlaanderen in een Europese Unie van 25 à 30 lidstaten meer zou te zeggen hebben dan België.
Als belangrijke constitutionele regio is Vlaanderen momenteel lid van het Comité van de Regio's dat meer dan 200 leden telt en na de uitbreiding tot 25 lid- staten ten minste 350: een aantal dat evenwel elke beslissingswijze door de regio's, die in de plaats zou treden van de huidige besluitvorming van de volwaardig lidstaten, uitermate zou bemoeilijken, zoniet onmogelijk maken. Maar zelfs als volwaardige staatkundige deelnemer zou Vlaanderen, zoals België vandaag, deel uitmaken van een beslissingsmechanisme dat steeds meer gekenmerkt wordt door toepassing van gekwalificeerde meerderheden of een de facto vetorecht van de drie grote Europese lidstaten (Duitsland, Verenigd Koninkrijk en Duitsland). Een staatkundig erkend Vlaanderen – zonder Brussel - zou in die hypothese over ten hoogste 6 à 7 stemmen beschikken rond de tafel van de Europese ministerraad. België, na de goedkeuring van het verdrag van Nice, heeft momenteel 12 stemmen toegewezen gekregen op een totaal van 345 stemmen. Om een besluit te blokkeren zal een gekwalificeerde minderheid vereist zijn van 91 stemmen, wat betekent dat ongeveer 8 landen van het soortelijk gewicht van België nodig zullen zijn om op een beslissing te wegen. Voor een Europees autonoom optredend ( onafhankelijk) Vlaanderen of bij opsplitsing van het Belgisch stemmenaantal tussen zijn deelstaten, zou het gewogen stemmengewicht (7) van Vlaanderen gelijk zijn aan één negenenveertigste (1/49) of nauwelijks 2%. Dit kan weinig lijken - en dat is het ook - maar desalniettemin betekent dit een oververtegenwoordiging – wat logisch is in elke federale en dus ook in de Europese structuur – als wordt rekening gehouden met de bevolkingsratio: 6 miljoen Vlamingen op een Uniebevolking, na uitbreiding, van 450 miljoen of 0,13%. Met 2% van de stemmen in de Europese ministerraden en dus ook in de Europese Raad van staats- en regeringshoofden is het evident dat een Vlaamse (deel)staat nauwelijks politiek gewicht zou hebben. Een constatering die trouwens mutatis mutandis ook op België toepasselijk is, ware het niet dat de Belgische vertegenwoordigers nog voor een deel invloed putten uit de 'Europese traditie' van een founding father.
In het Europese Parlement zullen na uitbreiding 732 leden zetelen. België heeft er momenteel 25 maar moet er 3 inleveren, zodat er 22 overblijven of ongeveer 3%. Een Vlaamse staat zou het moeten stellen met 13 zetels of 1,8% . In principe heeft elke lidstaat in de ministerraden van de Europese Unie een vetorecht in materies waarvoor de unanimiteit is vereist. Maar dit is louter theoretisch in hoofde van een kleine lidstaat. In de voorbije halve eeuw heeft België in de Europese Unie nooit van zijn vetorecht gebruik gemaakt, ook omdat Brussel de hoofdstad is van de Europese Unie en de zetel van haar belangrijkste politieke instellingen, wat moet aanzetten tot Europese Bundestreue. Dit laatste argument zou eveneens gelden voor Vlaanderen in de mate dat Vlaanderen Brussel – vanzelfsprekend - zou blijven beschouwen als zijn hoofdstad.
Tenslotte moet worden onderstreept dat het recente verdrag van Nice, zopas goedgekeurd door het federale parlement, en demografische clausule inhoudt die bepaalt dat elk voorstel in de Europese ministerraad of in de Europese Raad van staatshoofden en regeringshoofden maar kan worden goedgekeurd als ook ten minste 62% van de Europese bevolking achter de betrokken beslissing staat. Omgekeerd betekent dit dat 38% van diezelfde Europese bevolking elke beslissing, ook indien met gekwalificeerde meerderheid aangenomen, kan verwerpen of tegenhouden (na een procedure van evocatie). Het is geen toeval dat net Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk samen 41% van de Europese bevolking uitmaken, wat met zich brengt dat deze drie landen samen beschikken over een demografisch vetorecht in alle domeinen van de Europese besluitvorming. In Nice (december 2000), ondanks de triomfantelijke verklaringen van de Belgische eerste minister volgens de welke de belangen van de kleine landen werden verdedigd en veilig gesteld, werd aan het feitelijke directorium van de drie grote Europese mogendheden een begin van institutionele basis toegekend. Dit blijkt steeds meer uit het Europese zogenaamd gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidsbeleid. Het waren de drie groten die in ex-Joegoslavië en Afghanistan de houding van de Unie bepaalden. Ten aanzien van de crisis in het Nabije Oosten zijn de kleine EU-lidstaten politiek en diplomatiek onbestaande. En wat betreft de eerbiediging van de normen van Maastricht, zo belangrijk voor het handhaven van de Europese Monetaire Unie, is onlangs gebleken dat Duitsland, dankzij de steun van Frankrijk en Groot-Brittannië, heeft kunnen bogen op een bijzonder milde houding van de EU met betrekking tot het stilaan uit de hand lopen van het Duitse begrotingstekort.
Wil dit nu zeggen dat kleinere staten in de eerlang grote Europese Unie van tenminste 25 à 30 leden geplaatst worden voor een onmogelijk dilemma: ofwel totale gewichtloosheid buiten de Unie; ofwel pluimgewichtloosheid binnen de Unie? Reaalpolitici zullen antwoorden dat dit dilemma niet relevant is om de eenvoudige reden dat de kleine Europese lidstaten toch geen alternatief hebben en dat bovendien hun geringe politieke invloed in zeer ruime mate wordt gecompenseerd door de grote economische voordelen, die ze putten uit hun Europees lidmaatschap. Nochtans is het beoefenen van Europese minimal art aard door een kleine lidstaat geen onvermijdelijk fatum. Uiteraard zijn België en ook Vlaanderen bijzonder geprivilegieerd door het statuut van Brussel. Veel Vlamingen beseffen nog steeds niet dat Brussel vandaag, in het werelddorp dat het onze is geworden, belangrijker is dan België en dan Vlaanderen en dat vanuit Brussel officieel maar vooral officieus op de Europese besluitvorming kan worden gewogen, met name dank zij de netwerking van veel persoonlijke contacten. Ook de Benelux- solidariteit blijft van vitaal belang, met name voor Vlaanderen. Samen met de Nederlanders vormen de Vlamingen een Nederlandstalige cultuurgemeenschap van 22 miljoen inwoners. Meestal wordt onvoldoende beseft dat de Benelux, in absolute cijfers, de vierde grootste handelsmogendheid is ter wereld na de Verenigde Staten, Japan en Duitsland en dat de Benelux behoort tot een van de meeste welvarende gebieden ter wereld. De reële invloed van kleine lidstaten in de Europees Unie kan ook aan belang winnen en zelfs doorslaggevend worden dankzij de intellectuele kwaliteiten, de taalvaardigheid, de politieke verbeeldingskracht en handigheid in het voorstellen en smeden van compromissen van de vertegenwoordigers van deze lidstaten. Voor Vlamingen is hier een zeer vruchtbaar werkterrein weggelegd.
Allerbelangrijkst is de subsidiariteit, die stelt dat lidstaten bevoegd blijven voor de materies die ze zelf kunnen beredderen. Ofschoon de internationalisering en globalisering deze bevoegdheden gestaag afknaagt, zijn er nog heel wat kwesties die behoren tot het nationale beleid. Binnen elke lidstaat bepaalt de grondwet of en in welke mate interne subsidiariteit geldt ten aanzien van b.v. de deelstaten, de provinciën, de gemeenten. In het federale België hebben de deelstaten zeer verregaande bevoegdheden, waarvan sommigen van het confederale type zijn en verder strekken dan wat in een federale staat gebruikelijk is. Zo kunnen de Belgische deelstaten verdragen afsluiten met andere soevereine staten betreffende de materies waarvoor ze bevoegd zijn. Vlaanderen heeft hiervan uitvoerig gebruik gemaakt. In veel aspecten van onze relaties met Nederland treedt Vlaanderen op als een autonome partner (b.v. het havenbeleid). Als minister van Buitenlandse Zaken heb ik, tijdens de onderhandelingen over het verdrag van Maastricht (190-91) mijn collega's van de EU kunnen overtuigen van de noodzaak in het verdrag van Maastricht een bepaling op te nemen die zegt dat elke lidstaat van de EU zich in de ministerraden mag laten vertegenwoordigen door de 'personen die de regering aanwijst'. Meteen was de weg vrij gemaakt om ook gewestministers aan te duiden als vertegenwoordigers van België. Deze formule is met succes uitgeprobeerd tijdens het Belgische EU-voorzitterschap van 2001.
 
 
Maakt de Europese integratie de Vlaamse Beweging overbodig, onnuttig, achterhaald?
 
Met deze vraag wordt verwezen naar de existentiële betekenis van de Vlaamse Beweging in de 21ste eeuw, op een ogenblik dat het hele maatschappelijke gebeuren zowel nationaal als internationaal totaal wordt omgewoeld door de gevolgen van opeenvolgende wetenschappelijke en technologische revoluties, die een nieuwe wereld scheppen, de wereld omvormen tot ons dorp en tevens het wereld- en mensbeeld grondig wijzigen.
De maatschappij van morgen, onder meer onder invloed van de informatie- en communicatie-technologieën en het informatisme, dat de plaats inneemt van de grote ideologieën (liberalisme en socialisme), en van de verspreiding van kennisnetwerken, is onderhevig aan een proces van ontgrenzing op zeer veel domeinen. De nationale soevereiniteit breekt af, staatsgrenzen vervagen, collectivistische economische systemen kunnen niet langer stand houden, autoritaire structuren worden alom gecontesteerd, vormen van rechtstreekse democratie zijn aantrekkelijk, het individualisme grijpt om zich heen. Wederzijdse afhankelijkheid van landen en gemeenschappen neemt toe, ook omwille van de zich vermenigvuldigende internationale contacten (onder meer via internet). Ooit gold, met name in Vlaanderen, het beginsel 'wat we zelf doen, doen we beter'. Vandaag staat dergelijk credo haaks op vormen van onvermijdelijke en absoluut noodzakelijke internationale en Europese samenwerking. Een ander beginsel breekt door: 'wat we zelf beslissen samen te doen, doen we beter', een vuistregel die zijn nut bewijst onder meer in de relaties tussen de Belgische deelstaten en gemeenschappen.
Al deze grensoverschrijdende factoren maken daarenboven een toenemende multiculturalisering onomkeerbaar. Ook de uitbreiding van de Europese Unie zal hier aan bijdragen. De aan de gang zijnde revolutie verwekt echter ook veel angst voor verandering en heel wat aanpassingsproblemen en weerstanden, die zich uiten in oplaaiende populistische politieke bewegingen.
Historisch bekeken vertoont de Vlaamse Beweging de kenmerken van een nationalistische beweging, zoals die meestal door politologen wordt gedefinieerd: als een streven naar het samenvallen van volk en gemeenschap op cultureel vlak, in de ruimste betekenis van dit woord, en van volk en gestructureerde beleidsautonomie in een deelstaat of in een staat op politiek vlak. De geschiedenis kent talrijke voorbeelden van samenlevingen die, gekenmerkt door min of meer homogene taal-, cultuur- of godsdiensteigenschappen, zich grote inspanningen hebben getroost om een soevereine staat te vormen. Het omgekeerde is ook gebeurd ofschoon minder frequent, namelijk het evolueren van gemeenschappen met een heterogene samenstelling op cultureel en taalkundig gebied naar vormen van hechte staats- en natievorming (de VSA of Zwitserland). Veel Europese federalisten stellen dat de Europese Unie de roeping heeft alle volkeren van Europa in hun diversiteit samen te bundelen in een politieke en maatschappelijke constructie, die een mengvorm sui generis zou zijn van federalisme en confederalisme. Het Europa van morgen zal gelijken op een confederale federatie of een federatieve confederatie. Het is duidelijk dat, geprojecteerd op dit toekomstbeeld, de volwaardige staatkundige natievorming van huidige deelgebieden in een naar eenheid strevend Europa, kan beschouwd worden als door de geschiedenis achterhaald. Tevens leert diezelfde geschiedenis welke menselijke ravages bepaalde vormen van nationalisme hebben aangericht in het Europa van de 20ste eeuw en dit trouwens nog steeds doen in de wereld. Het volstaat te noteren dat de meeste hedendaagse oorlogen, interne conflicten en revoluties een nationale en/of etnische achtergrond hebben. Godsdienstig fanatisme en fundamentalisme staan vaak ten dienste van nationalisme. Men kan dan ook begrijpen dat vandaag in veel intellectuele middens het nationalisme bijzonder kritisch wordt ingeschat, in het bijzonder wanneer het wordt uitgedragen door extremistische politieke formaties, die garen spinnen van de angstreflexen veroorzaakt door een toevloed van vreemdelingen en buitenlandse invloeden. Internationalisme en kosmopolitisering worden in ruime kringen van de bevolking niet zelden beschouwd als de privilegies van een boven de werkelijke gemeenschap verheven elite. In tijden van enorme veranderingen wordt gehunkerd naar een beleid dat zekerheid verschaft en naar een politiek met een menselijk gelaat, die dichter bij de mensen staat en minder technocratisch is. De uitroep 'de wereld is ons dorp' is vandaag, zowel rechts als links van het politieke centrum, veel minder geloofwaardig en aanvaardbaar dan 20 jaren geleden en wordt niet zelden omgesmeed tot een omgekeerde uitroep, namelijk 'mijn dorp is de wereld!!!', waarmede verwezen wordt naar de intieme nestwarmte van de eigen gemeenschap, gedeeld met diegenen die er geboren zijn, een vaak onbewuste zinspeling op de etymologische betekenis van het woord 'natie'.
Hedendaagse Vlamingen moeten nochtans zonder complexen durven te stellen dat nationalisme, opgevat als het streven van een natie of een volk naar sociaal-economische en culturele verheffing, waardevol en eerbiedwaardig is en dus niet vies hoeft te wezen. Op een kleine schaal geldt eenzelfde positieve inschatting voor het behartigen van wel begrepen familie- en groepsbelangen. Uiteraard zijn er de ontaardingsverschijnselen van het nationalisme, die kunnen worden toegeschreven aan een ontsporend groepsegoïsme en de verabsolutering van het eigenbelang van de natie. En ethische inschatting van elke 'natiebehartiging' is derhalve van het grootste belang. Als stelregel dient te worden geponeerd dat natiebehartiging en natie-ontwikkeling niet mogen geschieden ten koste van andere volkeren en volksgroepen. Men zou in dit verband kunnen beroep doen op een regel die ontleend is aan het optimaliteitsprincipe van de econoom Vilfredo Pareto (1848-1923). Dit beginsel luidt dat het maatschappelijk optimum niet is bereikt, zolang men de welvaart van een persoon, meer realistisch, van een groep personen, kan verbeteren zonder die van de anderen te verslechteren. In een andere terminologie omgezet – die van de speltheorie of theory of games - zou men kunnen betogen dat natiebehartiging geen 'zero-somspel' mag worden, met andere woorden dat de ontwikkeling van een volk op talrijke domeinen niet mag geschieden ten nadele van de welvaart en/of het welzijn van andere volkeren. Een zero-somspel is immers een spel met winnaars en verliezers. In België b.v. heerst wel eens de misvatting dat de economische expansie van een gewest gebeurt de nadelen van het andere. Jarenlang was dit de opvatting van sommige Waalse leiders ten aanzien van de economische opgang in Vlaanderen. Meestal echter beantwoordt de werkelijkheid aan het omgekeerde. De economische vooruitgang van een gewest is door zijn gevolgen ook voordelig voor de andere gewesten en wordt dan een 'spel' (een beleidsstrategie) met een positief resultaat voor iedereen. Zo dient onderstreept dat de economische reconversie van Wallonië ook gunstig is voor Vlaanderen.
Natiebehartiging mag niet ontaarden in een situatie, waarbij wat de ene wint door de andere wordt verloren. In extreme situaties komt dit tot uiting in gevallen van agressie, oorlog en gebiedsverovering door een andere natie of groep. De toepassing van de speltheorie maakt het ook mogelijk 'negatieve-somspelen' te definiëren, waarbij alle deelnemers verliezen, wat bijvoorbeeld het geval zou zijn bij een atoomoorlog of een economisch protectionistisch beleid dat een wereldrecessie zou ontketenen. Anderzijds zijn er ook veel voorbeelden van 'positieve-somspelen', waarvan alle deelnemers beter worden: culturele contacten, uitwisseling van ideeën, ruilen van goederen en diensten via handel, vrij verkeer van personen, de goede werking van een concurrentiële markteconomie, allerlei vormen van samenwerking. Ook een multiculturele samenleving, die uitgroeit tot een interculturele gemeenschap, kan voor alle deelnemers verbetering van levenskwaliteit betekenen en dus uitmonden in een positief somspel. Een beleid van onthaal, gastvrijheid, integratie en samenwerkend samenleven is derhalve aanbevelenswaardig, niet alleen omwille van ethische en algemeen menselijke beschouwingen maar ook vanuit het welbegrepen eigenbelang van een gemeenschap of een volk.
In de 21ste eeuw zal evenwel steeds meer de klemtoon worden gelegd op de supra- nationale dimensie van de relatie tussen volkeren, naties en staten. Zo is het overduidelijk dat de eerbiediging van de mensenrechten niet zo maar aan de arbitraire invulling van soevereine staten kan worden overgelaten. Geleidelijk zal een 'internationale rechtsgemeenschap' worden uitgebouwd - naar het voorbeeld van de rechtsstaat die in de schoot van de soevereine staten is ontstaan in de loop van de 19de en 20ste eeuw - die zal arbitreren in grensoverschrijdende conflicten en oordelen over de rechtmatigheid van bepaalde nationale belangen. Hieruit volgt dat elk natiebeleid steeds meer zal worden ingebed in een hiërarchie van normen die meer en meer supranationaal zal zijn, maar daarbinnen ruimte open dient te laten om de belangen van de kleinere gemeenschappen (staten, deelstaten, regio's, belangengroepen, het middenveld…) te behartigen. De verzoening van universalisme - doelmatig grensoverschrijdend - en particularisme - levenskwaliteit bevestigend - is een van de grote opgaven van de Europese eenmaking. 'Think global; act local'. In dit debat moet de politieke en maatschappelijke stem van de Vlaamse gemeenschap en vooral van de jonge generatie duidelijk doorklinken. Hier ook is opwaartse en neerwaartse subsidiariteit de oplossing voor potentieel conflicterende eigen-, groeps-, gemeenschaps-, regionale en nationale belangen. De deelname van de Vlaamse minister-president aan de huidige Europese Conventie is op dit stuk hoopgevend en vertrouwen wekkend.
 
 
De taal is gans het volk.
 
Het 'arme Vlaanderen' van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw is vandaag uitgegroeid tot een van de meest welvarende gebieden ter wereld. Het is maar al te duidelijk dat economische ontwikkeling en financiële machtsopbouw zeer sterk hebben bijgedragen aan de opmars van het Vlaamse land. Ook de Vlaamse cultuur kan heden bogen op een nationale en internationale uitstraling die ondersteund wordt door de moderne communicatie- en mediamiddelen. Het denderend succes van 'Brugge, culturele hoofdstad van Europa' was decennia terug volkomen ondenkbaar.
Een schaduw versombert evenwel het aantrekkelijke Vlaamse landschap: de onzekere toekomst van de Nederlandse taal in een Europa van 30 lidstaten. En in een wereld, steeds meer gedomineerd door het Engels, dat de status heeft verworven van lingua franca of, in een meer moderne terminologie, van worldish.
Wat de Europese instellingen betreft kan de toestand van het Nederlands vrij bevredigend worden geacht. Sedert het Verdrag van Rome in 1958 is het Nederlands een van de officiële talen van de Europese Unie, wat betekent dat de Vlamingen zich in de schoot van alle Europese instellingen in het Nederlands kunnen uitdrukken en alle uitgesproken woorden en geschreven teksten in het Nederlands worden vertaald en gepubliceerd. Het Nederlands is veel beter beschermd binnen de EU dan er buiten. In de NAVO gelden slechts twee officiële talen: het Engels en het Frans maar de facto is de NAVO Engelstalig. In de Verenigde Naties is het Nederlands geen officiële taal. In de Raad van Europa te Straatsburg is het Nederlands evenmin een officiële taal. Evenwel kunnen Nederlanders en Vlamingen zich in de plenaire zittingen in het Nederlands uitdrukken, als voor de tolken bijkomend wordt betaald (wat ook geschiedt). In de commissievergadering wordt echter niet naar het Nederlands getolkt.
Sinds het Verdrag van Amsterdam 1997 heeft elke burger het recht om de EU-instellingen, namelijk het Europees Parlement, de Ministerraad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's aan te schrijven in een van de officiële talen van de Unie - dus ook in het Nederlands - en in die taal een antwoord te krijgen. Zestien jaar lang heb ik allerlei Europese ministerraden bijgewoond en ik heb er steeds in mijn tussenkomsten Nederlands gesproken. Wel is het zo dat tijdens informele bijeenkomsten, lunches of kleinere werkvergaderingen werd en wordt overgeschakeld naar een van de grote Europese talen, meestal het Engels of het Frans. In de schoot van de Europese Commissie blijken Engels en Frans de werktalen te zijn. In het Europese Hof van Justitie is dit het Frans omdat de rechters moeten vergaderen, omwille van het vertrouwelijke karakter van hun deliberaties, in afwezigheid van derden, wat dus tolken uitsluit. De jongste jaren echter, naarmate het aantal lidstaten is toegenomen, is in sommige gespecialiseerde instellingen van de Europese Unie - zoals bijvoorbeeld het Merkenbureau - het aantal officiële talen beperkt. Het Nederlands, samen met talrijke andere Europese talen, wordt zodoende gediscrimineerd, wat onaanvaardbaar is. Het gaat immers meestal om instellingen die door de burgers moeten kunnen worden aangeschreven of aangesproken in hun eigen taal. Wat de toekomst betreft - die van een Europese Unie met 30 lidstaten - moeten de Vlamingen en de Nederlanders samen één front vormen ter verdediging van het behoud van het Nederlands als officiële taal. Het gerucht gaat dat aan het taalregime niets zal worden gewijzigd, wat betekent dat alle talen van alle lidstaten als officiële talen van de Unie zullen erkend worden en blijven. Een reeks administratieve en technische maatregelen is in voorbereiding om de 'toren van Babel', die de Europese Unie aan het worden is, doelmatiger te laten functioneren, zonder te raken aan de gelijkberechtiging van elk taal.
Bij dit alles mag de technologische vooruitgang, wat betreft onmiddellijke vertaling van het gesproken en geschreven woord, niet worden onderschat. Nieuwe computers, met een veel groter vermogen, gebruik makend van onder meer de nanotechnologie, zijn in voorbereiding en zullen aanzienlijk bijdragen aan het neerhalen van de laatste scheidingslijn tussen individuen en groepen personen: met name de taalbarrière. Het grote voordeel van de aankomende technologische doorbraak op het stuk van de taaltechnologie bestaat hierin dat de meeste talen vlot en simultaan zullen vertaald worden in de meeste andere talen, terwijl tegelijkertijd de eigen taal in haar bestaan en ontwikkeling zal behouden blijven. De toekomstige taaltechnologie zal op een wonderbaarlijke wijze universalisme - iedereen verstaat iedereen - verzoenen met particularisme - iedereen spreekt zijn eigen taal. Aangezien het verleden heeft bewezen hoezeer de werkelijkheid de fictie overtreft, is het sceptisch fronsen van de wenkbrauwen wellicht misplaatst bij het lezen van bovenstaand optimistisch perspectief, dat het aantreden van generaties gecomputeriseerde Pinksterpolyglotten in het vooruitzicht stelt.
Nu reeds kan men via internet beroep doen op vrij behoorlijke vertaalprogramma's in talrijke talen. Het Nederlands is hierbij echter meestal stiefmoederlijk behandeld, ongetwijfeld een aangelegenheid waar de Vlaamse regering zou kunnen tussen beide komen. Vlaanderen moet met veel meer middelen en slagkracht investeren in moderne taaltechnologie. De lamentabele ondergang van L&H mag geen reden zijn om te vervallen in passiviteit en defaitisme. Wie de taaltechnologische trein mist - wel degelijk een HST – zal zijn achterstand nooit meer inhalen.
Inmiddels is het maar al te evident dat de Vlamingen zelf in grote mate verantwoordelijk zijn voor de eerbied, de waardering en de invloed die de door hen gesproken taal verdient. Op de kwaliteit van de taalcultuur is in Vlaanderen evenwel heel wat aan te merken.
- Allerlei micro-particularisten prijzen het gebruik aan van streektalen of volks- klinkende dialecten – zoals men ook doet met streekbieren - waarmede men geacht wordt te protesteren tegen de elitetaal van de asociale zeldzamen die het zogenaamde algemene Nederlands beoefenen.
- De televisie heeft een zeer grote en positieve invloed op de eenvormigheid van het Nederlands. De wijze waarop de nieuwslezers zich van hun taken kwijten, zowel op VRT als VTM, verdient alle lof. Daarentegen worden allerlei feuilletons van Vlaamse makelij in mekaar geknutseld met acteurs die 'algemeen onbeschaafd vloms' praten, met als gevolg dat deze programma's enkel met ondertitels aan Nederland kunnen worden gesleten, terwijl de Franstaligen, die zulk een uitzendingen toevallig bekijken, gesterkt worden in hun overtuiging dat het tot niets dient correct Nederlands te leren.
- Nog erger is het met het Nederlands gesteld, zodra er, tegen grof geld, reclamespots op radio of televisie worden uitgezonden. De taal die dan meestal wordt uitgebrald teneinde achteloze consumenten te strikken is vaak van een onwaarschijnlijke vulgariteit, waarbij de luisteraar bovendien, als het op de inhoud van de boodschap aankomt, wordt behandeld als een achterlijke debiel. Het invoeren van regels en normen van taal- en geestelijke hygiëne is hier zeer gewenst.
- Het kreupele Nederlands, dat nog al te veel in Vlaanderen wordt gebruikt – en dit geldt niet in eerste instantie het accent maar wel de woordkeuze, de zinsbouw en -wendingen en de grammatica - heeft voor gevolg dat in het buitenland, voor zover bekend dat België een tweetalig land is, en in Franstalig België steevast gewag wordt gemaakt van 'Flamand' of ' Flemish' en zelden van Dutch. De tekstverwerkende computerprogramma's van o.m. Microsoft maken, bij het aanklikken van de spellingfunctie en het bepalen van de taalkeuze, het onderscheid tussen Standaard Nederlands en Belgisch Nederlands, wat niet alleen wijst op grote verwarring maar ook op de perceptie van een feitelijke toestand.
- Marnix Gijsen had geen ongelijk toen hij zei dat de Vlamingen, taalkundig gesproken, nog steeds vuil ondergoed dragen. Ook in Nederland laat de taalzuiverheid veel te wensen over. Deze uitspraak is zeker toepasselijk op allerlei gezagdragers, vooral in de politiek, die oneer aandoen aan het Nederlands, de taal van Multatuli, een van de mooiste talen ter wereld. Een taal die, mits enige inspanning, correct door 22 miljoen Vlamingen en Nederlanders zou kunnen gesproken worden. Het is bovendien een bedroevende constatering dat de culturele samenwerking met Nederland nog steeds op een laag pitje brandt en ik weet uiteraard dat de schuld hiervoor niet alleen aan de Vlamingen is te wijten. Maar het is niet omdat de Vlamingen meestal het grote dictee van de Nederlandse taal winnen, dat ze moeten denken dat hun talenkennis en taalgebruik door de beugel kunnen. De treurige waarheid luidt dat naarmate de staatsgrens tussen Nederland en België en dus ook Vlaanderen wordt afgebouwd, een taalgrens tussen Nederland en Vlaanderen wordt opgericht. Dit is een schandelijke anti-historische trend, gevoed door sofismen, achterlijk anti-hollandisme, demagogisch taalpopulisme en gemakzucht, die bijzonder schadelijk is, niet alleen voor het prestige maar ook voor de toekomst van de Vlaamse Gemeenschap. Is het dan verwonderlijk dat veel Vlaamse intellectuelen, die geen boodschap hebben aan Vlaams koeterwaals, open staan voor het wereldveroverend dynamisme van het Engels en de verlokkingen van de verengelsing?
Nochtans is het Nederlands geen kleine taal. Met 22 miljoen Nederlands sprekenden is onze taal in de Europese Unie van 15 leden vandaag de zesde belangrijkste taal. In een Unie van 30 landen zal het Nederlands op de zevende plaats post vatten, na het Pools. Minderwaardigheidscomplexen zijn derhalve onterecht, tenzij men zich minderwaardig zou opstellen door een schabouwelijke taalgebruik, dat elke communicatieve taalvaardigheid bemoeilijkt. Een socio-psychologische wet bevestigt evenwel dat wie langdurig laboreert aan een minderwaardigheidscomplex, ook uiteindelijk minderwaardig wordt. Aan grootheidswaanzin zijn intelligente Vlamingen zich gelukkig nooit te buiten gegaan; de tijd breekt aan om ook misplaatste kleinheidswaanzin af te leggen.
De Bologna-verklaring, ondertekend door 29 rectoren van de belangrijkste Europese Universiteiten, krijgt eerlang uitvoering. Zij leidt tot een nooit geziene revolutie in het hoger onderwijs. De bedoeling is het continentaal Europese hoger onderwijs internationaal te harmoniseren, de intellectuele en fysische mobiliteit van professoren, onderzoekers en studenten te bevorderen en de 'teaching society' te vervangen door de 'learning society'. Het hoger onderwijs, gestoeld op een zeer intense samenwerking tussen universitair en niet- universitair hoger onderwijs, zal zeer grondig worden geschoeid op de Angelsaksische leest, met een opdeling van de studiecyclus in een bachelor- en een master-studieprogramma, gevolgd door een doctoraat en een post-doctoraat. Her is maar al te evident dat dergelijke hervorming het bed spreidt voor een aanzienlijke inbreng van het Engels, des te meer omdat in zeer veel wetenschappelijke disciplines deze taal de exclusiviteit heeft verworven van de literatuur, van de wetenschappelijke publicaties en van de congressen en colloquia.
In Nederland hebben reeds heel wat universiteiten geopteerd voor een zeer uitgebreid cursusaanbod in het Engels, waarbij het Engels als voertaal van de colleges is ingevoerd ten belope van 50 tot 75%.
De argumenten die pleiten voor een verbreide verengelsing van het hoger onderwijs beantwoorden aan de logica van de internationalisering. Zij komen in het huidige debat duidelijk aan bod. Willen onze universiteiten zich inschakelen in het Europese en steeds meer mundiale netwerk, dient het gebruik van het Engels in ruime mate te worden aanvaard. Het is een voorwaarde om buitenlandse professoren en studenten aan te trekken. Omgekeerd krijgen ook Vlaamse studenten meer kansen, onder meer in het raam van het Erasmusprogramma, als ze voldoende Engelstalig zijn en aan andere Europese universiteiten, die ook het Engels invoeren, willen gaan studeren. Bovendien moet gedacht worden aan de beroepsopportuniteiten op een arbeidsmarkt die voor universitairen steeds meer grensoverschrijdend wordt. Het is overigens opvallend hoe de kandidaat-lidstaten voor toetreding tot de Europese Unie uit Centraal en Oost-Europa bijna allemaal opteren voor het Engels in de talrijke gremia waarin hun vertegenwoordigers optreden. Het Engels in België gesproken door Vlamingen zal op de concurrentiële markt van de intellectuele beroepen steeds meer als troef worden uitgespeeld en studenten die beschikken over voldoende studiepunten - credits - in Engelstalige vakken, zullen beschikken over een aanzienlijk competitief voordeel Het beperken of verbieden van het Engels als belangrijke – maar daarom nog niet uitsluitende - voertaal van het universitair onderwijs is in elk geval een achterhoedegevecht. Steeds meer ontstaat de virtuele universiteit, die niet langer campus gebonden is, en die erin zal bestaan dat de student colleges volgt bij de professoren van zijn keuze op internet en via de computer en dit in heel Europa of waar ook ter wereld. Op deze wereldmarkt van het hoger onderwijs zal de kennis van het Engels gelden als een absolute voorwaarde tot toetreding. De ervaring leert overigens dat het vaak vlotte meertaligen zijn, die ook de meest keurige en grondige kennis hebben van hun eigen taal. De Vlaamse Beweging heeft anderhalve eeuw strijd gevoerd tegen de verfransing in en van Vlaanderen maar deze strijd was gericht tegen een dominerende Franstalige burgerij, die zich ook zeer asociaal aanstelde. Het gevaar vandaag en morgen voor het ontstaan van een verengelste en daardoor volksvreemde elite in Vlaanderen is louter denkbeeldig. Uit de feiten blijkt dat de algemene verengelsing van het zakenleven en van de wetenschappelijke contacten en publicaties in de wereld en in Europa juist aan de Vlamingen zeer grote kansen biedt, omdat zij zich meestal veel vlotter in het Engels weten uit te drukken dan Fransen of Franstalige Belgen. Het is opvallend hoe Engels sprekende Vlamingen - en ook Nederlanders - in allerlei internationale organisaties, multinationale ondernemingen en wetenschappelijke congressen een vooraanstaande rol vermogen te spelen, daar waar Franstaligen door de internationale achteruitgang van hun taal moeten optornen tegen een zeer zware handicap.
De voordelen van de verengelsing van het hoger onderwijs moeten evenwel kritisch worden geconfronteerd met een aantal evidente schaduwzijden. De kwaliteit van het gesproken onderwijs dreigt af te nemen als de docenten het Engels onvoldoende machtig zijn, waarbij dient onderstreept dat het Engels, in tegenstelling tot wat de conventionele wijsheid hierover beweert, een bijzonder moeilijke taal is. Hierop wordt echter gerepliceerd dat de uitvoering van de Bologna-verklaring het belang van het gesproken kathederonderwijs sterk afzwakt ten voordele van discussiegroepen en persoonlijke studie, zodat de kennis van college-Engels minder vereist zou zijn. Een andere negatieve indicatie verwijst naar de verhoogde toetredingsdrempel tot het hoger onderwijs, als studenten uit niet-intellectuele middens zouden geconfronteerd worden met een opleiding in een andere taal dan de hunne. Het antwoord op dit bezwaard luidt dat een gedeeltelijke invoering van het Engels in het hoger onderwijs in elk geval gepaard moet gaan met een zeer grondige studie van het Nederlands in het lager en middelbaar onderwijs. De kennis van de moedertaal moet op een veel meer diepgaande wijze worden bevorderd in de basisopleiding en dit met gebruikmaking van de meest moderne pedagogische middelen. Vanuit het standpunt van het cultuurbeleid wordt er door critici bovendien op gewezen dat de overgang naar steeds meer Engels taalgebruik aan de universiteiten, uiteraard ten koste van het Nederlands, neerkomt op een bekentenis van onmacht van de eigen cultuurgemeenschap tegenover de Engelstalige wereldoverheersing. Deze redenering is ongetwijfeld voor een deel correct, maar de vraag luidt of er een alternatief bestaat. Want het afleveren op de arbeidsmarkt van grotelijks Engelsonkundige universitairen zou hen opzadelen met en zeer groot comparatief nadeel in vergelijking met studenten uit andere universiteiten, die wel vlot Engelstalig zouden zijn.
Het Vlaams Parlement zal binnen afzienbare tijd een ontwerp van decreet dienen goed te keuren betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Daarin wordt het Nederlands behouden als algemene onderwijstaal in het hoger onderwijs. Wat een hele belangrijke beginselverklaring inhoudt. Maar tegelijkertijd voorziet het decreet een reeks uitzonderingen, wat de gebruikte taal betreft. Hierbij wordt gesteld dat voor het geheel van de bachelor- en masterprogramma's in elke onderwijsinstelling ten hoogste 20% van de colleges en opleidingen, gespreid over het geheel van de studiejaren, in een andere taal mag worden aangeboden. Over deze begrenzing tot 20% zal de controverse in de nabije toekomst gaan. Overleg in dezen met Nederland is zeker hoogst gewenst, want scheeftrekking van de concurrentie, zoals de economen zeggen, tussen Vlaamse en Nederlandse universiteiten moet worden vermeden. Het is vooral in het master-programma dat de nood aan Engelstaligheid het meeste voelbaar is. Misschien moet met het hanteren van beperkingen meer flexibel worden omgesprongen, zodat rekening kan worden gehouden met het niveau van de opleiding en met de vakken, waarvoor de student zich inschrijft. Zo ligt is het logisch dat in de master-opleidingen en de doctorale en post-doctorale studies een grotere inbreng van het Engels mogelijk moet worden gemaakt (b.v. het schrijven van proefschriften en scripties in het Engels), voor zover in de bachelor-jaren het Nederlands toonaangevend blijft.
 
Vlaamse cultuur versus Europese cultuur?
 
Heel wat waarnemers van het Europese reilen en zeilen vrezen vandaag dat Europa in zijn toekomstige ontwikkeling dreigt te ontaarden of in een supermarkt of in een superstaat. Ofwel gaat de EU de weg op van een louter commerciële en economische onderneming - een soort Europees grootwarenhuis, beperkt tot een vrijhandelszone zonder veel politieke samenhang - ofwel zal het Europese continent zich steeds meer politiek organiseren en structureren om uit te monden in een Europese bureaucratische superstaat. Daarbij zou de diversiteit van de lidstaten geleidelijk aan worden opgezogen en vermalen. In die laatste hypothese zou de culturele specificiteit van Europa, die gelegen is in haar diversiteit, worden vernietigd, om plaats te maken voor de Europese eenheidsworst. En meteen wordt dan verwezen naar het slechte voorbeeld van de amerikanisering waar, volgens sommigen, een hamburger-cultuur overheerst van oost tot west. Meteen zou de Vlaamse cultuur door het proces van Europese eenmaking levensgevaarlijk worden bedreigd. Dergelijk cultuurpessimisme zou zeer verlammend werken, wat natuurlijk niet wil zegen dat er geen krachtig cultuurbeleid dient gevoerd, dat evenwel meer de klemtoon moet leggen op assertiviteit en creativiteit dan op defensie en protectie.
Cultuur wordt altijd beïnvloed door andere culturen (het sponseffect), of ze verdort. Cultureel isolationisme is culturele zelfmoord. 'Zuivere' cultuur is derhalve een bijzonder gevaarlijk begrip. Culturen – die eigenlijk altijd voor een stuk multicultureel zijn - verkwijnen evenwel als hun 'output' kleiner is geworden dan hun input; derhalve als hun toegevoegde waarde afneemt. Voor Vlaanderen is er culturele, internationaal erkende toegevoegde waarde in heel wat domeinen: in kunsten als schilderkunst, dans, muziekensembles, podium, film, mode, uitgaven, tentoonstellingen, de opwaardering van historische steden, zelfs de gastronomie… Maar cultuur is meer dan 'kunsten'. De werking van de instellingen, de sociale dialoog, de kwaliteit van gezondheidsverzorging en milieu, verdraagzaamheid, wetenschappelijke prestaties, de doelmatigheid van het onderwijs, het niveau van de media… behoren tot de cultuur in ruime zin. Ook hier scoort Vlaanderen zeer behoorlijk, soms schitterend. Een actief Vlaams cultuurbeleid is van kapitaal belang. Brussel neemt hierbij een bijzondere plaats in, omdat in de hoofdstad vooral verscheidene minderheden actief zijn, in een sfeer van gezonde competitiviteit. Er moet over gewaakt worden dat geen (a-sociale) kloof zou ontstaan tussen een kosmopolitisch georiënteerde culturele elite en meer locale maatschappelijke strata. Democratisering van de cultuur is wellicht niet de goede uitdrukking. Georganiseerd partnership lijkt accurater.
De behartiging van de eigen cultuur leidt nooit tot een zero-som-spel met winnaars en verliezers, als de verdraagzaamheid hiervan deel uitmaakt. De eigen cultuur is de fundering van de diversiteit, die de eigenheid bepaalt van de Europese cultuur. In Europa groeit een culturele gelaagdheid, die perfect in elkaar past. Aldus situeert Vlaanderen zich in de cultuur van de Lage Landen met Nederland en deze cultuur vormt een belangrijke inbreng in de Europese. Dezelfde redenering geldt voor alle Europese volkeren in het grote Europa van morgen. Een Europese cultuur van boven opgelegd zou een nepcultuur zijn, kunstmatig en ambtelijk. De Europese cultuur is een mozaïek, waarvan de stukjes steeds meer Europees in elkaar worden gepast. Elk stukje is hierbij van belang. Geen stukje mag worden gebroken.
De vraag is wat het mozaïek uiteindelijk voorstelt? En meteen wordt een heel mogelijke kwestie aan de orde gesteld: wat is Europese cultuur? Cultuur verwijst naar creatie, ontdekking, uitvinding, bewerking, grensverlegging. Ongetwijfeld heeft ons kleine subcontinent door de eeuwen heen ook een aantal 'waarden' tot uiting gebracht, verdedigd en behartigd , - naast onwaarden soms ontaard in verschrikkingen - die eveneens behoren tot ons cultureel patrimonium en die de Europeanen thans gezamenlijk delen en beleven en die te maken hebben met een grotelijks gemeenschappelijk mens- en wereldbeeld. Het culturele imago van Europa – het beeld door het mozaïek voorgesteld - doet denken aan een boom, waarvan de wortels echter belangrijker zijn dan de takken en het loof.