Literatuur - Poëzie - Als sprakeloosheid huilt
 
Hij had zijn rugzak klaar gemaakt:
handschoenen en een warme pull.
Je weet maar nooit in bergenland.
En een zonnebril, want op de sneeuw
is zonlicht bijna onverdraaglijk.
En ook wat snoep voor in de bus
tijdens het lange reizen heen en terug.
 
Zij had haar trekvaliesje afgestoft
op de zolder waar het stond te wachten;
en toiletgerief deskundig uitgekozen.
Reeds op 12 jaar ben je wat ijdel.
Gaan skiën was haar droom.
‘Voorzichtig’ hadden haar ouders
haar kussend op haar voorhoofd,
ook zorgelijk op het jonge hart gedrukt.
 
De sneeuwklas was een feest geweest.
Nog nooit hadden zij sneeuw
zo wit en ongerept gezien
en zo gezond de prikkelende berglucht.
En ’s avonds hadden zij samen
een liedje mogen zingen voor de groep.
Het daverend applaus was hun gegund.
 
De dag nadien werd het wat angstiger.
Samen zaten ze op de ankerlift,
wat krampachtig tegen elkaar gedrukt.
‘Liefst geen ongeval op de steile helling’,
zei hij fluisterend in haar oor.
Plots kreeg de lift een onverwachte schok
en beiden rolden zij, zij aan zij, over de grond,
ongedeerd opgevangen door het grastapijt,
en luid schaterend over zoveel geluk.
 
Moderne jonge mensen bloggen
naar hun ouders en de wereld.
‘Het is helaas bijna gedaan.
Morgen avond keren wij terug
naar het wellicht grijze vaderland.
Dank dat we dit mochten beleven
Straks zijn we thuis, niet uitgerust,
nog wat moe maar zeker uitgeslapen,
klaar voor de lessen in onze klas.
 
In de bus zaten zij naast elkaar.
Zij had haar hoofdje neergevleid
op zijn stevige jongensschouder,
haar toeverlaat die zij vertrouwde.
De bus reed als een schip dat vaart,
zacht ruisend in de fluwelen avond.
De nacht greep buiten naar de macht.
Oogleden werden zwaar en slaperig
en trager klopten jonge harten.
 
Was het de inslag van een bom?
Een bliksemschicht, een aardbeving?
Hij greep haar hand die niet eens beefde
maar machteloos zich bloedend overgaf.
Een lawine van zwarte sneeuw
en wrakhout  spookte door haar hoofd.
Dat de levenden nog krijsten
hoorden geen van beiden nog.
De langste nacht had hen gegrepen.
Waar was de horizon gebleven
van de onbereikbaar verre bergtopsneeuw,
die oogverblindt en zalig stemt ?
 
Maar enkel sprakeloosheid huilde
in het zwarte gat van een tunnel
zonder licht en zonder einde.
De ongenade van de werkelijkheid  
was onmeedogend onverbiddelijk.