Literatuur - Boeken - Omdat wij van de avond nooit genezen - Proloog

Lang heb ik geaarzeld voorleer dit boek te publiceren. Het handelt immers over de meer onzichtbare binnenkant der dingen, over de innerlijkheid van ons mens-zijn, die iedereen op zijn manier beleeft. Indrukken uitdrukken en vrij geven heeft iets exhibitionistisch, vooral als de auteur in een vorig leven een publieke figuur is geweest en te kijk heeft gestaan. En in een democratie, die wel eens tot emocratie verwordt, moet je zuinig omspringen,  niet zozeer met je gevoelens, wel met het tonen ervan, vooral als ze geveinsd zijn of als er die verdenking op rust of als ze worden gepercipieerd als een te doorzichtige poging om je imago te verfraaien.
Wat er mij toe gebracht heeft mijn eigen drempelvrees te overwinnen, is mijn ervaring en overtuiging dat de meeste mensen vroeg of laat in de loop van hun bestaan en in hun meest intieme ' ik' met hetzelfde bezig zijn: met  vragen naar de zin van leven en dood, van liefde en lijden. Deze bezigheid en betrokkenheid bieden ons de kans het onderscheid te maken tussen het belangrijke en het bijkomstige en reiken ons de mogelijkheid aan heel veel dagelijkse problemen en vragen te relativeren. Een van de paradoxen van deze tijd bestaat er juist in dat we het pietluttige verabsoluteren en het fundamentele bagatelliseren, zodat waardenschalen op hun kop worden gezet. De post-moderne mens houdt niet langer van grote verhalen, inspirerende idealen en hoge beginselen. Hij dweept met de modieuze gedachte dat de geschiedenis is beëindigd en dromen gevaarlijk zijn. Toch zijn alle zeven de kunsten op een of andere wijze, rechtstreeks of onrechtstreeks, bewust of onbewust verwijzingen naar of uitdrukkingen van de existentiële levensvragen, ook al wordt de formulering ervan niet zelden tot het uiterste gebanaliseerd. Vooraleer de literatuur, de romankunst en de poëzie vinden hun inspiratie in zins- en zijnsvragen. De lezer zal in een goed boek of een voor hem treffend gedicht de verwoording en uitwerking vinden van gevoelens en bevragingen, van angsten en onzekerheden, van geloof en hoop, die ook bij hem opwellen en leven. Het geeft hem troost en stemt hem vaak tot innerlijke vreugde in geschriften van anderen de bevestiging te vinden van de problemen, die ook hem kwellen maar die hij niet in staat is 'zo' te verwoorden. Hierbij lijkt poëzie een belangrijk medium te zijn. Het heeft mij steeds aangetrokken en gefascineerd nog tijdens mijn jeugdjaren. Felle emoties, rake indrukken, beklijvende herinneringen vinden in een  dichterlijke vormgeving de meest geschikte uitdrukkingsvorm. De poëzie wordt dan de spontane maar gepaste bedding voor gevoelsstromen.
Ondanks een druk en soms drukkend beroepsleven heb ik in de smalle spleten van agenda's of soms tijdens al dan niet saaie vergaderingen, ellenlange spreekbeurten, in vliegtuigen of auto's,  gepoogd emoties en indrukken neer te pennen, vluchtig en in klad, een soort verbale schetsen, die dan op rustiger momenten konden worden uitgewerkt. Terwijl vrienden en collega's gingen fietsen, golf of tennis spelen, was ik doende verbale breiwerken in elkaar te haken en vaak weer uiteen te rafelen. Bij wijze van compensatie kocht ik mij weliswaar een kamerfiets, maar ik beken dat de kilometerwijzer sedert eeuwen nog steeds 35 km. aanwijst. Schrijven was, wat mij betreft, veel therapeutischer. Na verloop van decennia had ik talrijke kartonnen dozen gevuld met min of meer poëtische teksten en gedichten, die ik aan de harde schijf van mijn PC heb toevertrouwd. Politieke 'Memoires' zal ik niet schrijven. Ik heb immers niets te verbergen. Wel schreef ik talrijke boeken waarin ik beleidservaringen en maatschappelijke analyses heb verwerkt en zelfs twee romans, om mij af  te reageren. Het grote oordeel van de romanvorm en dus de fictie is dat je je romanhelden standpunten kunt laten innemen die sterk afwijken of zelfs haaks staan op je eigen mening en overtuiging.
Wat ik nu opdelf, na een oppoetsbeurt, is evenwel van een totaal andere aard. Het zijn emoties en expressies, indrukken en hun uitdrukking, wat verbaal smeedwerk waar jezelf plezier aan beleeft, woordvlechtwerk dat het zitten in de schommelstoel van het dagelijks leven wat vergemakkelijkt. Voor mij was deze bezigheid, zoals schilderen, helend. Een heelkunde die tot totale  genezing leidt, zou  -  wat mij betreft - evenwel een grondiger behandeling hebben vereist, maar, zoals ik in dit boek ergens schrijf:  'Ik heb geen tijd. De tijd heeft mij'.
Mijn persoonlijke omgang met poëzie is de laatste decennia steeds kritischer geworden, wat niet belet dat ik een lotusetende poëzielezer ben gebleven. Zoals in veel kunsttakken heeft ook in de poëzie de regulerende vormelijkheid van ritme en rijm de plaats moeten ruimen voor de ongebreideldheid van de ongeremd creatieve verbeelding. Op zich is dat een positieve evolutie want zonder creativiteit is er bij bepaling nooit kunst. Het gevolg hiervan is evenwel dat veel hedendaagse poëzie, waarvan de productie overigens onrustbarend toeneemt begint te lijken op een verbale brij van toevallig bijeen geharkte woorden en zinsflarden, zonder kop noch staart. Er zijn reeds software programma's op de markt die via de PC continu 'poëzie' spuien, zoals worst door gerobitiseerde automaten wordt aangemaakt. Veel hedendaagse gedichten zijn voor de lezer volkomen onverstaanbaar en ondoorgrondelijk en ontsnappen aan elke poging om er een touw aan vast te knopen.  Onverstaanbaarheid wordt geacht de diepgang te verbergen. Sporadische duidelijkheid van het poëtisch discours is dan te wijten aan een voorbijgaande verstrooidheid van de dichter die er niet in geslaagd is zijn zieleroerselen hermetisch af te sluiten, ook al schrijft hij erover. Het is juist dat dichtkunst te maken heeft met de verwoording van het onzegbare en het onuitspreekbare en dat hierin een grote paradox schuil gaat, die de dichter mentaal, psychisch en soms fysisch ondervindt en ondermijnt. De impasse van het 'writer's bloc' van de dichter, gezeten  voor de maagdelijk witte pagina, is hiervan de tragi-komische illustratie. Het wereldbeeld is ok grondig gewijzigd en de wetenschap heeft hier machtig aan bijgedragen. Meest opvallend is die invloed wellicht in de schilderkunst waar de kunstenaar soms verwijst naar elementen van de microcosmos, die aan onze blikken ontsnappen, erger die onze zintuigen misleiden ( zoals o.m. de quantumfysica aantoont). Komt daarbij dat het wereldgebeuren in een wereld die ons dorp is geworden bijzonder tragisch is, door de media wordt getoond en vaak uitvergroot. Veel levenservaringen maken een onsamenhanhgende en verhakkelde indruk en de kunst, inclusief de literatuur is hiervan het klankbord. De relatie tussen de kunstenaar en de belangstellende kunstminnaar  -  de toeschouwer, de lezer, de toehoorder is ook grondig gewijzigd in de hedendaagse samenleving. De kunstminnaar krijgt een meer actieve rol toebedeeld, treedt uit de passiviteit van iemand die ondergaat en wordt verondersteld meer actief aan het kunstwerk zijn medewerking te verlenen. Dit kan voor gevolg hebben dat met name in de poëzie de lezer het gedicht meemaakt, in de dubbel betekenis van meebeleven en meescheppen. Vandaar dat de interpretatie van het kunstwerk in hoofde van de indidviduele 'kunstgebruiker' zo belangrijk wordt. De kunstenaar reikt vaak verschillende mogelijke betekenissen, zingevingen, bedoelingen, ervaringen aan waar de kunstminnaar kan uit kiezen. De kunstenaar wordt aldus iemand die zich inschrijft in een soort democratiserinsgproces van zijn scheppingswerk, vermits hij dit  openstelt voor anderen.  Maar een zaak is zeker: elke echte kunst legt een weg  - soms kronkelig of een laan soms heel rechtlijnig  -  aan naar de andere en het Andere.  Kunst die dat niet doet, door extreem hermetisme  is dysfunctioneel  en wordt als en zwart gat, waaruit het 'licht' niet langer kan ontsnappen. 
Mijn stelling is dan ook dat alle kunsten een relationele functie hebben, van interindividuele, vaak van maatschappelijke aard en dat de kunstenaars, die naam waardig, daardoor en in die zin een onontkoombare verantwoordelijkheid hebben op te nemen. Zoniet wordt kunst steriele zelfbevrediging. Deze stelling is zeker niet politiek. Dit is geen pleidooi voor verregaand ideologisch of levensbeschouwelijk engagement in de kunstuitingen, ofschoon dit niet a priori hoeft veroordeeld. De mededeelzaamheid van en in de kunstuiting lijkt mij essentieel omdat kunst er niet alleen is voor de anderen maar ook door de anderen. We zijn maar 'ik' voor zover we ook 'wij' zijn. Mededeelbaarheid betekent niet noodzakelijkerwijze univoke éénzinnighied, maar wel in elk geval meerinzinnigheid, die de kunstminnaar kan inschatten en invullen door zijn persoonlijke inbreng.
  Deze niet opdringerige intercommunicabiliteit is een hele opgave en vaak dienen woorden om tactische spelletjes te spelen, een loopje te nemen met de waarheid of eigen meningen en indrukken te verhullen. Toch is de mededeelbaarheidsvereiste levensnoodzakelijk voor het voortbestaan van alle kunstvormen. De vervreemding van een deel van het publiek voor 'moderne' kunst, vooral in de schilderkunst en de muziek,  is juist te wijten aan vormen van hermetisme, die bovendien erg elitair overkomen omdat ze het waarderen van het kunstwerk onmogelijk maken voor niet ingewijden of voor snobistische kunstpromotoren.
Het bovenstaande wil natuurlijk niet zeggen dat het publiek geen inspanning moet doen om de artistieke boodschap te verstaan. Elk kunstwerk, die naam waardig, resulteert uiteindelijk uit een dialectische relatie tussen de kunstenaar en de lezer, tussen de schilder en de toeschouwer, tussen de componist en de musicus enerzijds en de luisteraars anderzijds. Maar die relatie moet mogelijk worden gemaakt door de kunstenaar.
Derhalve ben ik een hardnekkig tegenstander van de 'allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie' verheven tot heilig principe van grensverleggende en creatieve kunstzinnigheid. Ik heb althans op mijn manier my way -  een inspanning gedaan om zo begrijpelijk mogelijk te formuleren wat mijn ervaringen, emoties, indrukken en verlangens zijn geweest in de vele situaties die mij er hebben toe aangezet er te hebben.  Bij veel teksten heb ik nog eens een extraduiding neer geschreven waarbij omstandigheden of bedoelingen worden verduidelijkt
Wat de vormelijkheid van het dichten betreft ben ik de mening toegedaan dat je geen slaaf moet zijn van rijm- en ritmedwang. Wel is het zo dat versmaten en rijmen de schrijver tot een discipline dwingen die niet noodzakelijkerwijze fnuikend hoeft te zijn. De zoektocht tijdens de woordsmederij naar rijmen, alliteraties en versvoeten doet de dichter soms woordspelingen en vooral beelden en metaforen ontdekken die hij tijdens een prozaoefening nooit zou hebben gevonden. Maar ook de lezer wordt vaak op het spoor gezet door de ritmering en rijmsonorisatie van het gedicht. Waar is de tijd dat de schoolgaande jeugd  gedichten van  'grote' auteurs  van buiten diende te leren? En daar ook in slaagde, iets wat met de meeste hedendaagse poëzie totaal uitgesloten is.
Voorliggende boek is een bloemlezing van indrukken die gedurende een halve eeuw werden gezaaid, vaak aanvankelijk hortend en stotend uitgedrukt, daarna moeizaam verwoord en bijgewerkt. Indrukken van ontmoetingen, gewisselde blikken, belevingen, ervaringen,  bevragingen, ontboezemingen, flitsen van hoop en wanhoop.  De vormgeving is een mengvorm van proza- en dichterlijke formulering, een soort 'prozie' of 'poëza' een sedert tientallen jaren door mij clandestien beoefende literaire stijl, die niet gemakkelijk is en waarmede paden worden bewandeld die bezaaid zijn met valkuilen en keien waarin de auteur kan terecht komen of waarmede hij kan worden bekogeld. De teneur van wat ik bij wijze van zelfreiniging en zelfgenezing heb neergeschreven is nu eens romantisch, soms belijdend, dan anekdotisch, ironisch en sarcastisch en bijwijlen tragisch en elegisch. Voor de lezer kan dit alles lijken op enigszins willekeurige reflecties en  ontladingen. Toch schuilt er samenhang in het aangeboden vlechtwerk van indrukken. Alle behandelde onderwerpen hebben op een of andere wijze te maken met de vier onontkoombare existentiële thema's, waarover hierboven sprake: 'leven, liefde, lijden en dood' en de vragen die hieruit oprijzen: wat is het leven?  Wat doen we ermee?  Moeder, waarom leven wij? Wat is de dood?  Heeft hij zin en tot wat dient hij?  Wat is de liefde?  Waarom houden we ervan?  Wat is het lijden?  Heeft het een zin?  En wat doen we er aan? 
Ik heb er een ogenblik aan gedacht de uit mijn voorraad gebloemleesde gedichten en teksten op te delen in thematische rubrieken, maar ik heb daar uiteindelijk aan verzaakt omdat dit een wat kunstmatige rangschikking zou geworden zijn. Want de teksten -  net honderd in aantal  -  die voorliggen zijn gegroeid uit flarden van woorden en zinnen die zelf zijn aangespoeld met de vloed en de ebbe van het dagelijkse leven.  Ik heb ze laten liggen als keien op het strand.
Het menselijk leven, omdat het zich voltrekt aan min of meer bewuste mensen, blijkt een vreemdsoortige en raadselachtige spanning te openbaren tussen 'zijn' en 'worden'. Zo heb ik het persoonlijk ervaren als ik al het bijkomstige wegsnoei. Ons mens-zijn is mens-worden, zowel in biologische als in geestelijke zin. Hij is niet af en in het bewustzijn van zijn onvoltooidheid put hij willens nillens veel troosteloosheid maar ook vurigheid en kracht.  Dat de mens een ex-dier is bewijst de wetenschap en bewijst de mens nog elke dag door zijn onberedeneerde, impulsieve en vaak agressieve gedragingen. De mens is een deel van de natuur maar hij ervaart ook, als hij zijn ingebouwde voelhorens uitsteekt, dat er in de mens verlangens groeien die de natuur overstijgen: zijn streven naar goedheid, liefde, rechtvaardigheid, waarheid, schoonheid, naar deugden  - om een wat verouderde formulering te gebruiken -  die in het natuurlijk dierlijke leven niet voorkomen. Bovendien ervaart hij dat zoiets als liefde, rechtvaardigheid en schoonheid niet vatbaar zijn voor verwetenschappelijking, in die zin dat er geen mathematische formule bestaat, geen algoritme of wiskundige functie die liefde, goedheid, schoonheid en rechtvaardigheid vermogen te vatten, uit te drukken, voorspelbaar en toepasbaar te maken. Het gaat om waarden van en voor de mens, die hem tevens overstijgen. De liefde, met hoofdletter 'is' maar ze 'bestaat' enkel in liefdevolle mensen. Zij roept dus om menselijke belichaming. Dan slechts wordt ze werkelijk en menselijk omdat ze wordt gesitueerd in een tijdruimtelijke situatie, onderhevig aan wording (of ontwording). En toch zendt die liefde signalen uit van transcendentie, al was het maar omdat ze ons in staat stelt tijd en ruimte te overschrijden. We zijn bekwaam iemand lief te hebben die al jaren overleden is of die als tegenvoeter leeft aan de onderkant van de aarde of weldra op een andere planeet.
Wij ervaren met enige inspanning het enigmatisch onderscheid tussen 'zijn' en 'bestaan' en dus tussen 'zijn' en 'worden'.  Nog meer bevreemdend is dat ons worden, dat een onvervreemdbare toekomstdimensie inhoudt, een verleden openbaart dat onomkeerbaar 'is'. Al wat we doen, ten goede en ten kwade, zullen we morgen gedaan hebben in de verleden tijd. Ons worden mondt uit in 'geworden zijn' en uiteindelijk in geweest zijn. Ons leven laat een spoor na dat onuitwisbaar is want ons dagelijks 'zijn' wordt 'geweest zijn'. Het drukt een onvergankelijk want buitentijdelijk merkteken in het zijn en heeft daardoor een tijd en ruimte draagwijdte dimensie. Geweest zijn kan niet meer worden ongedaan gemaakt noch omgekeerd.  Dit is een metafysische evidentie, die een groet invloed zou moeten hebben op het menselijk gedrag en die trouwens een echo vindt in  levensbeschouwingen en godsdiensten. 
Een geleefd leven houdt op te worden, is geworden en stolt als het ware in een onveranderlijk 'zijn'. Onze toekomst is ons verleden, namelijk geweest 'zijn' en daardoor treden in het Zijn. De keien op het strand die door de ebbe en de vloed van het menselijke leven worden aangespoeld liggen er definitief. Goethe schreef: 'stirb und werde'. Deze weliswaar treffende uitspraak lijkt mij op een dichterlijke vrijheid te berusten. De mens sterft niet om te worden. Hij leeft om te worden en sterft om te zijn. De inhoud van dit boek, wat geschreven werd op en tussen de regels,  het zegbare en het onuitspreekbare draag ik op aan allen die met mij deze overtuiging willen delen en beveel ik aan bij wie een andere mening delen.            
 
Mijn grote dankbaarheid gaat uit naar het Davidsfonds en zijn uitgeverij die andermaal een boek van mij hebben willen uitgeven. Ik dank vooral mevrouw Katrien de Vreese en haar medewerkers voor hun begrip en hun bijzondere zorgvuldigheid en toewijding.