Literatuur - Boeken - Leven in Tijden van Godsverduistering - Bespreking door de auteur

De enige constante van de geschiedenis is de verandering. Het is ook de enige zekerheid in tijden van onzekerheid, een 'age of anxiety'. De doorbraak van de kennismaatschappij, de overrompelende informatie- en communicatietechnologieën, een wereld die ons het dorp is geworden en verschijnselen van een interpenetratie en multiculturalisatie van beschavingen hebben het wereld- en mensbeeld grondig door elkander geschud. Ook het traditionele Godsbeeld, zoals sedert eeuwen gekoesterd in de christelijke kerken, is diepgaand gewijzigd of weggedeemsterd, vooral in de Europese maatschappij waarin God is gestorven aan overbodigheid. De primitieve mens, doordat hij ongeveer 3 miljoen jaren geleden rechtop ging lopen, ontwikkelde een verticale levensvisie. Hij wandelde op de aarde en keek naar de hemel. Zo ontstond het paradigma van de verticaliteit, dat alle menselijke beschavingen gedurende duizenden eeuwen heeft geïnspireerd. Het gezag kwam van boven; er was een overheid (de droit divin), een stamhoofd, een koning, een president, een baas, een directeur, een vader, een God en de mens bouwde piramiden, tempels en kathedralen die naar de hemel wezen. Lange tijd was het onderscheid tussen 'boven en onder' belangrijker dan het politieke verschil tussen 'links en rechts'. De mens van de 21ste eeuw, die wetenschappelijke bakens verzet en technologische grenzen immer verlegt en overschrijdt, breekt steeds vaker met het verticalistische paradigma. De democratie deed dit reeds vanaf de 18de eeuw en de Kerk had daar aanvankelijk heel wat moeite mee. De informatie-en netwerk maatschappij van vandaag verwekt een veel fundamenteler vloedgolf en is druk doende het wereldbeeld in al zijn aspecten horizontaliserend uit te tekenen. Het gaat hier om een constatering; niet om een waardeoordeel. Er zijn geen grenzen meer, afstand en ruimte worden tot nul herleid en ogenblikkelijkheid vervangt de tijdsduur. 'Chatten' met elke aardbewoner zal in principe mogelijk worden. Taalbarrières worden opgeheven. Daardoor wordt, althans in de geavanceerde maatschappijen, de samenleving meer anti-autoritair, meer democratisch, meer open, meer beïnvloedbaar en dus meer pluralistisch en multicultureel. Deze evolutie vertoont licht- en schaduwzijden, zoals de meeste veranderingen. In het noordelijk halfrond wordt de mens vrijer en vaak ook welvarender. Maar er is ook de machtsgreep van het 'ik' en de verabsolutering van het zelfbeschikkingsrecht van het individu, een normering die in conflict kan treden met wel begrepen solidariteit en verdraagzaamheid. De fabelachtige ontdekkingen van de biogenetica stellen de mens, voor het eerst in zijn geschiedenis, in staat zijn eigen evolutie te bepalen en zijn omgeving naar zijn hand te zetten. Darwin heeft uitgelegd hoe de mens, tijdens zijn evolutie, vooral door zijn omgeving en de wet van de selectie is geboetseerd. De huidige biogenetica echter maakt de mens tot een meester van zijn eigen fysiologische en geestelijke evolutie en tot de overheerser van zijn omgeving op aarde, overigens met meestal kwalijke gevolgen. De hedendaagse kosmologie en quantumfysica hebben ons wereldbeeld totaal overhoop gegooid en verwijzen naar een werkelijkheid, die haaks staat op onze elementaire intuïties. Ons wereldbeeld is op korte tijd onherkenbaar geworden en ons mensbeeld is verbrijzeld in heel wat scherven, die niet makkelijk tot een nieuw geheel kunnen worden aan elkander gelijmd.
En instelling als de katholieke kerk ondergaat een drievoudige crisis. Vooreerst deelt zij in de contestatie waarvan thans alle door de mens uitgebouwde structuren het voorwerp zijn. Alle instellingen met verticale structuren in de huidige samenleving worden betwist en beknibbeld onder de deshiërarchiserende invloed van de netwerkmaatschappij en het verlangen naar zelfbeschikking van elk individu. Politieke partijen, vakbonden, universiteiten, ondernemingen, ziekenhuizen en ook de kerken, in de mate dat ze hiërarchisch zijn opgebouwd en overkomen als autoritair en ondoorzichtig, worden niet de langer aanvaard als uitoefenaars van gezag, laat staan van macht, door de burger van de eenentwintigste eeuw die baas is geworden van zijn eigen leven, z'n eigen lichaam, zijn eigen geest, zijn eigen opvattingen. Macht is niet langer legitimeerbaar, a fortiori wanneer ze zich als onfeilbaar aandient. Daarop ent zich een tweede crisiselement, namelijk de verschuiving van de waardeschalen, waardoor meer primauteit wordt toegekend aan het individuele zelfbeschikkingsrecht van elke mens, een tendens die vaak breekt met traditionele waarden. Met als gevolg dat gevestigde normen en gedragsregels wijken voor andere en nieuwe gedragspatronen, met name inzake seksualiteit, huwelijk, gezin. Er ontstaan evenwel ook veel positieve maatschappelijke houdingen ten aanzien van solidariteit, genereuze persoonlijke inzet, onder meer wat betreft de ontwikkelingslanden, de toenemende zorg voor het leefmilieu, een verscherpt ethisch bewustzijn inzake mensenrechten en in het beroepsleven en de politiek. Evenwel is verspreidt zich ook een gewijzigde ethische inschatting van problemen in verband met de het ongeboren leven van de mens, de beëindiging van het menselijk leven, de biogenetica, enz . Een derde crisis in de Kerk – de zwaarste – betreft de om zich heen grijpen de crisis van het geloof, die te maken heeft met het sceptisch, post-modern in vraag stellen van de geloofsinhoud zelf, van het Godsconcept, de zin van leven en dood, liefde, en lijden en kwaad, in een samenleving waarin godsdienstige dogma's worden beschouwd als behorend tot de infantiele maar thans achterhaalde fase van de menselijke evolutie. Met als bezwarende omstandigheid dat de ontankerde gelovigen niet langer aanvaarden dat de Kerk en haar leiders ofwel de essentiële vragen uit de weg gaan ofwel dienen te bekennen dat ze op essentiële vragen geen antwoord kunnen geven. Meteen ontstaat bij veel gelovigen een overbodigheidsgevoel, wat het kerkelijk instituut betreft en worden zij, zo wordt aangevoeld, aan hun lot overgelaten, geworpen in de doolhof van persoonlijk zoeken en tasten. En dit op een ogenblik dat er wordt verlangd naar houvast en zingeving. Tenzij voor de gemakkelijkste oplossing wordt gekozen: geen vragen stellen en zich laten wegzinken in de intellectuele knusheid van het indifferentisme en afstandelijk cynisme. Het is niet verwonderlijk dat God sterft in het oude Europa - en dit veel sneller dan Friedrich Nietzsche ooit had kunnen voorspellen- en dat de priesterlijke roepingen ophouden. Maar waarom? Veel factoren zijn aanwijsbaar. Zou het kunnen dat de verschrikkingen van de 20ste eeuw Europa meer hebben verwond dan de andere continenten en dat veel Europeanen het nut niet meer inzien van een goede God die het onmenselijke lijden niet heeft weten te keren? Wellicht moet worden uitgegaan van de paradox dat de afname van de godsdienstbeleving blijkbaar gepaard gaat met een opflakkering en vermenigvuldiging van allerlei religieuze bewegingen. De kerken lopen leeg maar de kapellen van de individuele religiebeleving lopen vol. De crisis van het vooral dogmatische geloof heeft ook voor een deel te maken met de onvrede van veel goed menende gelovigen wat betreft de traditionele verwoording van de geloofswaarheden, vooral als die worden geconfronteerd met de bevindingen van de moderne bijbelexegese. Gelovige intellectuelen hebben nog steeds moeite met de relatie tussen geloof en wetenschap of althans met de correcte duiding hiervan. De hedendaagse stelling luidt dat wetenschap en geloof uitgaan van totaal onderscheiden invalshoeken, waarbij de eerste de hoe-vragen probeert op te lossen en het tweede zich onledig houdt met de waarom-vraag, die een fundamentele vraag is naar zingeving . Deze wat schizofrene opvatting is nochtans niet echt bevredigend omdat de menselijke persoon een eenheid vormt waarin denken en weten, geloven en hopen wel kunnen worden onderscheiden maar niet kunnen worden gescheiden. De conflicten tussen de Kerk en het wetenschappelijk establishment zijn vandaag uiteraard veel geringer dan ten tijde van Galileï of Darwin, maar wellicht heeft de Kerk veel te lang theologie verward met kosmologie en daardoor het mensbeeld voor een deel opgeofferd aan een wereldbeeld, bepaald door een oppermachtige, demiurgische, als beredderende God, zoals die uit de traditionele lectuur van de bijbel te voorschijn treedt. Meteen ontwaart de hedendaagse christen het grootste struikelblok voor het monotheïstische geloof: de paradox van lijden en kwaad geprojecteerd tegen een wereldbeeld beheerst door een almachtige maar ook algoede, liefhebbende godsfiguur. Niet alleen het christendom maar de meeste andere godsdiensten hebben geworsteld met het probleem van goed en kwaad in de wereld. Divinisatie van het goede en diabolisering van het kwade, uitgesproken manicheïsme of overwinning op het lijden door onthechting, zoals in het boeddhisme, waren vaak de aangereikte richtingwijzers. De stelling van een de christelijke kerken dat het kwaad door mensen is aangericht en voortvloeit uit de menselijke vrijheid (van wie het kwaad stichten) is een minimalistisch uitleg, die zelf schokkend overkomt wanneer men, geplaatst voor de gruwelen van Auschwitz, de genocides en de oorlogen in de wereld, denkt aan de tientallen miljoenen onschuldige slachtoffers. De christelijke boodschap, hertaald tijdens een nieuwe Vaticaans concilie onder het volgende pausschap, moet meer onderstrepen het dat God liefde is en dat Hij dus niet, almachtig maar passief, schuilt in het lijden en in het kwaad, niet in de oorlog en in de kanker en in de dood, maar hiertegen gekant is. Hij strijdt met de goede mensen om lijden en kwaad te overwinnen. Dat zelfs het kwaad van de dood overwinbaar is, werd en wordt geduid door het geheim van Jezus Christus' verrijzenis. Enkel Christus kan de kerk redden. De christelijke boodschap moet dan weliswaar tot haar wezenskern worden teruggebracht. Vooreerst is er de boodschap van de onbaatzuchtige, maar onnatuurlijke naastenliefde of agapè – niet de natuurlijke eros-liefde - die oproept tot solidariteit, samenwerking, vredestichting. In een wereld, zwichtend onder een arsenaal van waterstofbommen en bacteriologische en scheikundige wapens, is de vrede brengende boodschap van Christus vandaag nog veel actueler dan tweeduizend jaren geleden. Zij beoogt noch min noch meer de overleving en de redding van het menselijk ras als species. En wat de solidariteit betreft is het de verantwoordelijkheid van de christen te stellen dat men nooit solidair genoeg is, een veeleisendheid die zelden tot uiting komt in onze betrekkingen met b.v. de derde wereld, de vierde wereld, de mensen in onze omgeving, andersdenkenden, anderstaligen, allochtonen, migranten en tientallen soorten sukkelaars. Naast het beginsel van de onbaatzuchtige naastenliefde, poneert de christelijke boodschap dat het recht van de zwakken de plicht is van de sterken, een beginsel, zelden op deze manier geformuleerd, dat bepalend is voor de christelijke sociale leer en het maatschappelijke en politieke engagement van de christen in de gemeenschap. En tenslotte is er een laatste kernelement in de christelijke leer: het mysterie van de verrijzenis, niet reduceerbaar tot een fysisch fenomeen, maar waarvan de duiding 'schittert ' in de existentiële duisternis. Van de goede mens blijft de essentiële kwaliteit bewaard in een dimensie, die contra-intuïtief is maar ook niet totaal onredelijk zoals o.m. de moderne quantumfysica aanduidt. Er is opstanding, niets is definitief hopeloos verloren. Een christen is nooit een zwartgallig pessimist; evenmin een beaat optimist. Hij is een meliorist, iemand die gelooft in de verbeterbaarheid van mensen en dingen. Dood, kwaad en lijden hebben niet het laatste woord. Goedheid liefde, rechtvaardigheid, erbarmen, waarheidsbetrachting vindt men als dusdanig niet terug in de natuur. In die zin zijn zij bovennatuurlijke deugden (te vermenselijken goddelijke zijnskwaliteiten), die de weg open naar de divinisatie van de mens en zijn opname in de goddelijke geest. De hedendaagse wetenschap ontwaart steeds meer het grote mysterie van de werkelijkheid: een heelal dat een veelal is en elf dimensies telt, de tegen-intuïtieve gevolgen van de quantumfysica, een wereld van realiteit en virtualiteit, het niet-zijn (en dus de onmogelijkheid) van het niets, het wonder van het ont- en bestaan van de mens. Een 'transcendente' ontwikkelingsgeschiedenis, althans wat de mens op aarde betreft, is denkbaar: de vitalisatie van de anorganische materie (het ontstaan van de eerste levende cel, 3,5 miljard jaren geleden); de hominisatie van levende wezens (de mensaap die mensaap wordt 3 à 4 miljoen jaren terug) en de divinisatie van de mens (in een toekomst van goddelijke zingeving; de onverklaarde klaarte).
Er zijn tekenen van hoop in een maatschappij die geconfronteerd wordt met deze hamvraag: 'hoe de wervelstorm van veranderingen omzetten in echte menselijke vooruitgang?' Die vraag beantwoorden veronderstelt dat men menselijke vooruitgang kan ijken met verwijzing naar een mensbeeld en dus naar zingeving voor het menselijk leven. Er is ongetwijfeld vandaag de dag herontdekking van vormen van spiritualiteit, ook en vooral bij de jeugd. De ethiek is als invalshoek van maatschappelijke actie niet meer weg te denken in talrijke domeinen, tot en met in het zakenleven. Alle samenlevingsproblemen vertonen een ethisch aspect en daar is een enorm werkterrein weggelegd voor het maatschappelijk engagement van de christen in samenwerking met alle andere mensen van goede wil. Het christelijke personalisme gaat uit van een onvervangbare mensopvatting die én het individualisme én het collectivisme overstijgt, niet door er een compromis van te maken maar door zich te situeren aan hun overkant. Steeds meer mensen worden er zich bewust van dat hun verantwoordelijkheid nooit zo groot is geweest, nu de mens in staat is zijn eigen evolutie te sturen maar ook het menselijke ras te verdelgen en uit te roeien. Vanzelfsprekend is er veel absurditeit maar ook veel mysterie en als moet gekozen worden tussen het mysterie en het absurde, waarom dan niet kiezen voor het mysterie?
Het bovenstaande is slechts een schematische en dus ongenuanceerde samenvatting van wat ik heb uitgewerkt in mijn recente boek 'Leven in Tijden van Godsverduistering' (Lannoo, 248 blz.), en waarvan ik de thema's jaren lang worstelend mee heb gedragen. Dit geschrift, waarin ik gepoogd heb de meest wezenlijke bestaansvragen niet uit de weg te gaan en dat ik met enige aarzelende schroom heb gepubliceerd, eindigt met een pleidooi voor wat ik 'geloofshoop' noem, zeer nodig in de hedendaagse wereld van technocratie, conflicten, onverdraagzaamheid, ontpersoonlijking, 'vermenning' en wan- en mistoestanden allerhande. De geloofshoop dat aan de keerzijde van wat wij weten en niet weten een land van onverklaarde klaarte ligt. Dit boek heb ik opgedragen 'aan de bewoners van Platland die blijven geloven in Hoogland, die weten dat het mens-zijn niet af is en daarom beseffen dat mens-zijn onvermijdelijk meer mens-worden is. Hoogland is geen droomland, maar een Doelland, dat vreemd genoeg de reis verheft tot doel van de reis. Een reis met-anderen-in-de-wereld, die een wereld kan zijn van verbeterbaarheid van mensen en dingen, een reis waarvan wij hopen dat ze ooit uitmondt in het Land der Onverklaarde Klaarte''.