Literatuur - Boeken - Leven in Tijden van Godsverduistering - Uittreksel

Nieuwe kosmologische opvattingen

Reeds bij het begin van deze eeuw onderstreepte Max Weber de desacralisering van de samenleving en het opdrogen van de verwondering over leven en natuur, aangezien de wetenschap de werkelijkheid verklaarbaar en voorspelbaar maakte. Dit proces van demystificerende banalisering, waardoor alles vanzelfsprekend wordt, noemt Weber ‘die Entzauberung der Welt’, de ont-tovering van de wereld. In mijn boek Bron en horizon (1984) had ik het over de ‘existentiële vermenning’ die, samen met de ‘maatschappelijke vermenning’, de mens van het einde van de 20ste eeuw maakt tot een wees van God en een balling in de maatschappij. Met ‘vermenning’ bedoelde ik niet alleen dat Men -- de naamloze technostructuur -- de maatschappij overheerst, ingevolge de complexiteit van de problemen en de dominerende technocratie in politiek, bedrijfsleven, instellingen en organisaties. In zijn relatie met de existentiële werkelijkheid, het heelal, de natuur, de schepping, ervaart de moderne mens een vergelijkbare vermenning. Hij ervaart een samenspel van toevalligheden, een chaotische wet van de grote getallen, een Men, een blinde oerkracht zonder gezicht of gelaat, een onpersoon die de wereld maakt en ontmaakt. De mens voelt zich overgeleverd aan een doelloos kegelspel. Het zijnswonder wordt gereduceerd tot een probabilistisch spel van toeval en noodzaak, zoals beschreven in Le hasard et la nécessit van J. Monod. Het christelijke wereldbeeld heeft vooral in intellectuele milieus erg geleden tijdens de 20ste eeuw, toen bleek dat de aloude kosmologische wereld- en godsopvattingen niet bestand waren tegen de vernieuwende visies van de moderne wetenschap. Kerkleiders en gelovigen die zich aan een strohalm wilden vastklampen, zagen in de theorie van de big bang over de oorsprong van het heelal, reeds geformuleerd door G. Lematre en E. Hubble in de jaren twintig van de 20ste eeuw, de wetenschappelijke bevestiging van de goddelijke scheppingsdaad. De toenmalige paus, Pius XI, kon echter niet weerstaan aan de bekoring om in de big-bangtheorie een begin te zien van wetenschappelijk godsbewijs en van de singulariteit van de schepping, ondanks de waarschuwingen van wetenschapslui als priester-professor G. Lematre, die beducht waren, en nog steeds zijn, voor verwarring tussen kosmologie en theologie.
vervolg in het boek 'Leven in tijden van Godsverduistering', uitgegeven bij LANNOO